ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0222 Accountantskamer Zwolle 11/982 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0222
Datum uitspraak: 09-01-2012
Datum publicatie: 10-01-2012
Zaaknummer(s): 11/982 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klacht over accountant over zijn inspanningen bij het uiteengaan van twee zakenpartners. Onvoldoende aannemelijk geworden dat betrokkene een gebrek aan objectiviteit aan de dag heeft gelegd of klager anderszins heeft benadeeld.  

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van

9 januari 2012 in de zaak met nummer 11/982 Wtra AK van

X ,

wonende te [woonplaats],

K L A G E R ,

t e g e n

drs. Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw mr. S.A.G. Hoogeveen.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 12 mei 2011 binnengekomen klaagschrift van 10 mei 2011, met bijlagen;

-         de op 17 mei 2011 ingekomen brief van klager, kennelijk abusievelijk gedateerd op 10 mei 2011, inhoudende een toelichting op de klacht;

-         het op 13 september 2011 ontvangen verweerschrift van die datum, met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 31 oktober 2011, waar klager en betrokkene beiden in persoon zijn verschenen. Betrokkene is bijgestaan door mw. mr. S.A.G. Hoogeveen, advocaat te Amsterdam.

1.3 Klager en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten toegelicht (betrokkene aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is openbaar accountant en werkzaam bij accountantskantoor B.V.1 te [plaats].

2.2 Klager was aandeelhouder en bestuurder van B.V.2, tezamen met mevrouw A door middel van de door haar gecontroleerde vennootschap B.V.3.

2.3 Klager en A hebben gezamenlijk betrokkene verzocht de jaarrekening van B.V.2 over het jaar 2007 op te stellen. Betrokkene verrichtte toen al accountantswerkzaamheden voor B.V.3 en A. In 2008 heeft betrokkene de jaarrekening 2007 van B.V.2 samengesteld op basis van een door klager bijgehouden administratie.

2.4 In september/oktober 2008 besloten klager en A hun samenwerking te staken en B.V.2 te ontvlechten. Zij kwamen samen overeen op welke wijze een dergelijke ontvlechting tot stand zou komen.

2.5 Tijdens een bespreking op het kantoor van betrokkene op 5 september 2008 hebben klager en A  hun overeenkomst aan betrokkene voorgehouden. Betrokkene heeft van deze bespreking in een memo verslag gedaan. Met klager werd afgesproken dat hij de administratie tot en met 30 september 2008 zou opmaken, zodat een afrekening zou kunnen plaatsvinden op basis van de gemaakte afspraken. Gedurende september en oktober 2008 vond wederom veelvuldig afstemming plaats tussen A, klager en betrokkene. Op verzoek van A - met instemming van klager - heeft betrokkene in een nieuw memo van 13 oktober 2008 het eerdere memo op onderdelen aangepast. Klager heeft op 7 november 2008 per mail aan betrokkene en A laten weten dat hij “het voorschot van € 10.000 (zou) overmaken en per 31/12 de eindafrekening (zou) opmaken”. Betrokkene heeft op 27 november 2008 klager en A voorgesteld zijn kantoorgenoot jurist/fiscalist mr. B een (concept) beëindigingsovereenkomst te laten opstellen en de levering van de aandelen te laten faciliteren door een notaris. Op die zelfde dag is klager met dit voorstel akkoord gegaan.

2.6 De conceptkoopovereenkomst werd op 11 december 2008 geproduceerd. Een week later liet A weten dat zij akkoord was. Klager meldde dat hij met een andere accountant nog van gedachten zou wisselen over het conceptkoopcontract. Klager heeft naar aanleiding van die gedachtewisseling betrokkene in een telefoongesprek gemeld dat de concept-koopovereenkomst volgens hem niet geheel voldeed. Per e-mail van 23 januari 2009 liet klager betrokkene ter zake evenwel weten: "Hoe dan ook, we komen er wel weer uit".

2.7 In februari 2009 heeft klager besloten geen gebruik meer te maken van de diensten van betrokkene en diens kantoor. Hij besloot de jaarrekening 2008 van B.V.2 te laten samenstellen door een accountant van een ander kantoor dan B.V.1. In juni 2009 heeft klager die jaarrekening 2008 van B.V.2 aan betrokkene gezonden. Uit de jaarrekening bleek dat B.V.2 tot en met 30 september 2008 verlies had geleden. Op verzoek van A heeft betrokkene een beperkt onderzoek gedaan naar het resultaat van B.V.2 tot en met 30 september 2008. Na besprekingen met de nieuwe accountant van klager heeft betrokkene geconcludeerd dat de jaarrekening een voldoende beeld gaf van het resultaat van B.V.2 tot en met 30 september 2008.

2.8 De nieuwe accountant van klager heeft begin januari 2010 een eindafrekening opgesteld, waaruit bleek dat door A aan klager een bedrag van € 18.034,-- zou moeten worden betaald. Eind januari 2010 heeft ook betrokkene een afrekening opgesteld en daaruit bleek dat A nog een bedrag van € 4.103,-- van klager zou dienen te ontvangen. Op 16 maart 2010 heeft klager voorgesteld het geschil te beslechten door middel van arbitrage. Betrokkene heeft klager op 17 maart 2010 laten weten dat A en hij arbitrage (nog) niet opportuun achtten, omdat er slechts twee punten in geschil waren, waarop bovendien nog geen inhoudelijke reactie van klager was gekomen.

2.9 Op 18 november 2010 heeft betrokkene namens A het voorstel gedaan de regeling met gesloten beurzen af te wikkelen en op 14 december 2010 werd dit aanbod herhaald. Intussen had klager via de interne klachtprocedure van B.V.1 op 10 december 2010 een klacht tegen betrokkene ingediend.

3. De klacht

3.1 De klacht houdt in - naar de Accountantskamer begrijpt en naar ook betrokkene blijkens het verweerschrift heeft begrepen - dat betrokkene met zijn handelen in het kader van de ontvlechting van B.V.2 heeft getracht A te bevoordelen.

Betrokkene zou zodoende het fundamentele beginsel ‘objectiviteit’ als bedoeld in artikel A-100.4 sub b. van de Verordening Gedragscode (RA’s) (hierna: VGC) hebben geschonden.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Op grond van artikel 33 Wet RA is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Het handelen en/of nalaten van betrokkene waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaatshad ná 1 januari 2007, worden getoetst aan de sinds die datum vigerende Verordening Gedragscode (RA's) (hierna: VGC) en daarvan in het bijzonder het (voor alle registeraccountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.

4.3 Bij de beoordeling van de klacht stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als deze in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4 Betrokkene heeft de klacht uitvoerig en gemotiveerd weersproken en doen weerspreken. Samengevat is daartoe aangevoerd dat betrokkene:

-         steeds zo objectief mogelijk heeft getracht overeenstemming tussen partijen te bewerkstelligen en nooit heeft getracht klager te benadelen;

-         eerst nadat klager zelf een andere accountant in de arm had genomen, het standpunt van A heeft verwoord, hetgeen klager ook wist;

-         ook in die communicatie nog altijd het belang van een schikking tussen partijen heeft vooropgesteld.

Ten slotte heeft betrokkene geconcludeerd dat hij met zijn handelen in de onderhavige zaak niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5 De Accountantskamer overweegt met betrekking tot de onderhavige klacht dat uit al het door klager aangevoerde niet blijkt van een gebrek aan objectiviteit bij betrokkene en al evenmin van een benadeling van klager door betrokkene, in het bijzonder ook niet in de periode dat klager nog niet over een eigen accountant beschikte.

Niet is gebleken of aannemelijk geworden dat klager ooit heeft laten weten dat hij het niet eens was met enig handelen van betrokkene in de onderhavige kwestie, daar waar klager geen bezwaar heeft gemaakt tegen het memo van 13 oktober 2008 en heeft ingestemd met het door betrokkene gedane voorstel tot het laten opmaken van een concept-beëindigingsovereenkomst. Daarbij moet nog worden aangetekend dat betrokkene ter zitting onweersproken heeft gesteld dat hij klager en A bij hun aankondiging van de beëindiging van hun samenwerking in B.V.2 heeft gezegd dat zij, als het tussen hen fout dreigde te gaan met de ontvlechting van die onderneming, dit bij hem moesten melden.

Uit het enkele gegeven dat betrokkene later, in de periode waarin klager zich van een eigen accountant had voorzien, in het debat van partijen over de afwikkeling van hun samenwerking mededelingen namens A aan klager heeft gedaan, kan niet worden afgeleid dat hij in strijd met het fundamentele beginsel van objectiviteit heeft gehandeld. Dat A de inhoud van het memo van 13 oktober 2008 op twee punten anders opvat dan klager, kan betrokkene op basis van de voorliggende gegevens niet worden aangerekend.

Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die zouden moeten leiden tot het oordeel dat betrokkene in de onderhavige kwestie tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

De klacht moet daarom ongegrond worden verklaard.

4.6 De Accountantskamer is wel van oordeel dat het verstandiger zou zijn geweest indien betrokkene schriftelijk had vastgelegd wat zijn opdracht bij de ontvlechting van de onderneming van klager en A was en in welke positie hij was komen te verkeren toen klager een eigen accountant in de arm had genomen. Het door betrokkene nalaten daarvan is in de gegeven omstandigheden echter van onvoldoende gewicht om hem dit tuchtrechtelijk tegen te werpen.  

4.7 Op grond van het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. M.J. van Lee en mr. E.W. Akkerman, rechterlijke leden, drs. R.G. Bosman RA en P. van de Streek AA, accountantsleden, in tegenwoordigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2012.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kan klagerdan wel de voorzitter van het NIVRA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag.

Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.