ECLI:NL:RBAMS:2012:YB0885 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet229.2012

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2012:YB0885
Datum uitspraak: 28-08-2012
Datum publicatie: 14-09-2012
Zaaknummer(s): GDWverzet229.2012
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Tenuitvoerlegging alimentatiebeschikkingen. Het verzet wordt ongegrond verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 6

Beslissing van 28 augustus 2012 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 28 februari 2012 met nummer 742.2011 en het daartegen ingestelde verzet met nummer 229.2012 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ] en mr. [     ],

gerechtsdeurwaarders te [     ],

beklaagden,

vertegenwoordigd door [     ].

1. Verloop van de procedure

De voorzitter heeft bij voormelde beslissing beslist op de door klager op 25 oktober 2011 ingezonden klacht tegen beklaagden (hierna: de gerechtsdeurwaarders).

Deze beslissing is bij brief van 29 februari 2012 aan klager verzonden. Op 13 maart 2012 is het verzetschrift tegen voormelde beslissing ontvangen.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 5 juni 2012. Van de behandeling ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

Bij brief van 8 augustus 2012 is aan partijen meegedeeld dat de beslissing op een latere datum dan ter zitting toegezegd zal worden gegeven.

2. De ontvankelijkheid van het verzet .

Het verzetschrift tegen voormelde beslissing van de voorzitter is ontvangen binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van deze beslissing, zodat klager in zijn verzet kan worden ontvangen.

3. De inleidende klacht

In de inleidende klacht stelt klager – samengevat – dat de grosse ‘oud ’ en achterhaald door latere beschikkingen zou zijn. Voorts stelt hij dat de gerechtsdeurwaarders niet reageren op de betwisting van de rechtsgeldigheid door hem en zijn advocaten.

4. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft overwogen - voor zover van belang - :

’4.3  Vast staat dat de gerechtsdeurwaarders zijn belast met de executie van de hiervoor vermelde beschikking van de Rechtbank [     ]. Dit is een zogeheten executoriale titel. Ten aanzien van de tenuitvoerlegging van een aan een gerechtsdeurwaarder ter hand gestelde executoriale titel en de verdere tenuitvoerlegging daarvan geeft artikel 438 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering een algemene regeling. Krachtens deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie voorgelegd te worden aan de bevoegde (executie)rechter.

4.4 Zo er teveel zou zijn ingehouden krachtens het loonbeslag of voorzover dit beslag onrechtmatig zou zijn gelegd, kan de executant daar in een procedure bij de gewone rechter op worden aangesproken. Klagers advocaat is hierop ook gewezen door de advocaat van de wederpartij in diens brief van 8 november 2011.

4.5 Voor zover klager van mening mocht zijn dat een onjuiste beslagvrije voet is gehanteerd dient hij zich voor een oordeel daarover eveneens tot de burgerlijk rechter te wenden. Behoudens evidente misslagen, waarvan hier niet is gebleken, is het niet aan de tuchtrechter om hierover een oordeel te geven maar aan de gewone echter.

4.6 De door klager eveneens ingezonden beschikkingen van 18 december 2009 en 8 oktober 201 ondersteunen klagers standpunt dat de grosse van 29 september 2009 geen rechtskracht meer zou hebben niet omdat daarin niet is beslist over de verschuldigde kinderalimentatie.

4.7 Uit de door de gerechtsdeurwaarders overgelegde stukken blijkt dat zij, anders dan klager blijkbaar meent, wel degelijk (meermalen) hebben gereageerd op de betwisting van de vordering, zodat ook dit deel van de klacht niet terecht is voorgesteld.’

5. De gronden van het verzet

Klager stelt in verzet – samengevat – dat de voorzitter de onjuiste datum van indiening van de klacht vermeld. Daarnaast is de discussie met de gerechtsdeurwaarders al op 5 september 2011 begonnen, terwijl de executie op 2 november 2011 is aangevangen. Volgens klager hebben de gerechtsdeurwaarders zonder enige discussie schikkingonderhandelingen doorbroken. Omdat een eerdere incasso door het LBIO op grond van het eindvonnis is beëindigd en de gelden teruggestort moesten worden, is het ongepast dat de gerechtsdeurwaarders een tweede poging hebben ondernomen. Op door hem aangevoerde gronden bestrijdt klager dat de gerechtsdeurwaarders over een machtiging tot executie beschikten en stelt hij dat er administratieve fouten zijn gemaakt en dat is gehandeld in strijd met artikel 10 (naar de Kamer begrijpt van de Verordening beroeps en gedragsregels gerechtsdeurwaarders). Hij stelt dat de gerechtsdeurwaarders onzorgvuldig hebben gehandeld en dat zij zich ten onrechte ten aanzien van vragen verschuilen achter de raadsman van de wederpartij.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1              Klager stelt terecht dat de beslissing van de voorzitter een onjuiste datum van indiening van de klacht vermeldt. Nu gesteld noch gebleken is dat klager door deze omissie in zijn belangen is geschaad ziet de Kamer geen aanleiding om hier gevolgen aan te verbinden.

6.2       Zoals klager al ter zitting is meegedeeld volgt uit vaste jurisprudentie dat in een verzetprocedure als deze geen klachten kunnen worden aangevoerd die niet in eerste instantie zijn aangevoerd. De door klager in verzet aangevoerde nieuwe punten komen dan ook niet voor bespreking in aanmerking.

6.3       Dat gaande de schikkingonderhandelingen ten laste van klager loonbeslag is gelegd, kan de gerechtsdeurwaarders niet worden tegengeworpen. De op grond van het bepaalde in artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet op een gerechtsdeurwaarder rustende zogenaamde “ministerieplicht”, laat een gerechtsdeurwaarder immers geen ruimte voor een eigen beoordeling over het tijdstip waarop een dergelijke opdracht moet worden uitgevoerd.

6.4       Niet gebleken is dat op basis van een afschrift, in plaats van een grosse beslag is gelegd, zoals klager stelt. De gerechtsdeurwaarder betwist dit en in de door hem bij het verweerschrift op de klacht ingezonden stukken, bevindt zich de grosse van de beschikking van 20 november 2009.

6.5       Gelet op vorenstaande werpen de door klager in verzet aangevoerde gronden naar het oordeel van de Kamer geen nieuw licht op de beslissing van de voorzitter, die de Kamer juist acht. Deze gronden bieden evenmin aanknopingspunten om de motivering van de beslissing aan te passen. Het verzet kan daarom niet slagen en dient ongegrond te worden verklaard.

7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-                     verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, plaatsvervangend-voorzitter,

mrs. M.S.F. Voskens en M. Colijn , (plaatsvervangend) leden en uitgesproken ter

openbare terechtzitting van 28 augustus 2012 in tegenwoordigheid van

H.A.J. van der Lee, secretaris.

Op grond van het bepaalde in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.