ECLI:NL:RBAMS:2012:YB0884 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet223.2012

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2012:YB0884
Datum uitspraak: 28-08-2012
Datum publicatie: 14-09-2012
Zaaknummer(s): GDWverzet223.2012
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Het verzet wordt ongegrond verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 6

Beslissing van 28 augustus 2012 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 21 februari 2012 met nummer 784.2011 en het daartegen ingestelde verzet met nummer 223.2012 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1.         Ontstaan en loop van de procedure

Voormelde beslissing van de voorzitter is bij brief van 27 maart 2012 aan klager verzonden.

Bij brief van 7 maart 2012 heeft klager tegen de beslissing van de voorzitter verzet ingesteld.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 5 juni 2012, waar beide partijen niet zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

Bij brief van 8 augustus 2012 is aan partijen meegedeeld dat de beslissing op een latere datum dan ter zitting toegezegd zal worden gegeven.

2.         De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat het verzet ontvankelijk is.

3.         De inleidende klacht

De voorzitter heeft de inleidende klacht als volgt weergegeven:

‘Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder - kort samengevat - dat hij dezelfde vordering afbetaalt aan een andere deurwaarder die in naam van het C.W.I. zou handelen.’

4.         De beslissing van de voorzitter

Bij zijn beslissing is de voorzitter uitgegaan van de volgende feiten:

‘-             Op 20 augustus 2008 is een vonnis ten nadele van klager gewezen welk vonnis bij arrest van 17 mei 2011 is bekrachtigd;

-              Op 24 oktober 2011 heeft de gerechtsdeurwaarder het arrest betekend met bevel tot betaling.’

De voorzitter heeft overwogen – voor zover hier van belang - :

‘4.2 Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in voormelde zin oplevert.

4.3 Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij dezelfde vordering afbetaalt aan een andere deurwaarder die in de naam van het C.W.I. zou handelen. De gerechtsdeurwaarder stelt dat hij is belast met de tenuitvoerlegging van een vonnis van de rechtbank [      ] en een arrest van het hof [     ]. De vordering van het C.W.I. die door klager afbetaald wordt staat los van deze zaak.

4.4 Het betreft hier een klacht ten aanzien van de tenuitvoerlegging van een aan de gerechtsdeurwaarder ter hand gestelde executoriale titel en de verdere tenuitvoerlegging daarvan. Enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is daarbij niet gebleken. Bij een geschil met betrekking tot de verdere tenuitvoerlegging van een executoriale titel geeft artikel 438 Rv een algemene regeling. Krachtens deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie voorgelegd te worden aan de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

4.5 Voor het verzoek van klager om inzage te krijgen in de opdrachtbrief van de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder is in het tuchtrecht geen plaats. De gerechtsdeurwaarder heeft terecht aangegeven dat met de betekening van de titels voldoende blijk wordt gegeven waaruit die opdracht bestaat.

5. Nu geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen is gebleken, wordt op grond van het voorgaande beslist als volgt.’

5.         De gronden van het verzet

Klager stelt in verzet – samengevat – dat zijn klacht en de feiten te beperkt zijn weergegeven. Hij stelt dat hij zich heeft beklaagd over het feit dat de gerechtsdeurwaarder geweigerd heeft om hem de opdrachtbrief dan wel het verzoek van de opdrachtgevers in te laten zien en dat hij niet de executiebevoegdheid heeft betwist zoals de gerechtsdeurwaarder stelt. Voorts betwist hij de stelling van de gerechtsdeurwaarder dat hij zou hebben gesteld dat hij dezelfde vordering aan een andere gerechtsdeurwaarder zou betalen. Volgens klager houdt de gerechtsdeurwaarder iets achter.

6.         De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1       Inderdaad is niet juist weergegeven dat de klacht gaat over de weigering van de gerechtsdeurwaarder om aan klager inzicht te verstrekken in de opdrachtbrief. Omdat de voorzitter op dit punt is ingegaan in 4.5 van zijn beslissing en de Kamer deze overweging volledig onderschrijft leidt dit niet tot het oordeel dat de beslissing van de voorzitter niet in stand kan blijven.

6.2       De Kamer is, anders dan klager, van oordeel dat uit de mededeling van de gerechtsdeurwaarder dat deze om volledig uit te sluiten dat er een fout was gemaakt, heeft gecontroleerd of de opdracht inderdaad ook het incasseren van de vordering van de heer [     ] betrof, niet kan worden gezien als een teken dat er iets mis is. Uit deze mededeling kan slechts worden afgeleid dat de gerechtsdeurwaarder zorgvuldig gehandeld heeft.

6.3       Vorenstaande leidt tot het oordeel dat er geen sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen zodat de klacht ongegrond dient te worden verklaard. Wat klager overigens heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.

7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-                     verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, (plaatsvervangend) voorzitter,

mrs. M.S.F. Voskens en J.J.L. Boudewijn , leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2012 in tegenwoordigheid van H.A.J. van der Lee, secretaris.

Op grond van het bepaalde in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.