ECLI:NL:RBAMS:2012:YB0881 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet202.2012

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2012:YB0881
Datum uitspraak: 28-08-2012
Datum publicatie: 14-09-2012
Zaaknummer(s): GDWverzet202.2012
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Zakelijk conflict tussen de cliënt van de gerechtsdeurwaarder en klager. De gerechtsdeurwaarder vergezeld zijn cliënt bij een gesprek met de griffier van de gemeenteraad. Klager, een publiek gezagsdrager, voert een aantal beschuldigingen aan waaronder het feit dat het gesprek is gevoerd om klager zwart te maken. Volgens klager hoort het conflict thuis bij de rechtbank en niet bij de griffier van de gemeenteraad. De voorzitter oordeelt dat niets laakbaars is gebleken. De Kamer is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder zich, mede gelet op zijn jarenlange ervaring als gerechtsdeurwaarder, had kunnen en moeten realiseren wat de uitwerking of uitstraling van dit gesprek en met name ook van zijn aanwezigheid daarbij zou kunnen zijn. Hij had naar het oordeel van de Kamer dan ook moeten afzien van aanwezigheid bij het gesprek en heeft niet gehandeld als een goed gerechtsdeurwaarder betaamt. Voor de overige door klager geuite beschuldigingen is geen grond. Het verzet wordt gegrond verklaard en de klacht wordt gegrond verklaard voor wat betreft de aanwezigheid van de gerechtsdeurwaarder bij het gesprek. Geen maatregel opgelegd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM - 6

Beslissing van 28 augustus 2012 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van de voorzitter van

14 februari 2012 met nummer 764.2011 en het daartegen ingestelde verzet met nummer 202.2012 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

voorheen gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1. Verloop van de procedure

Voormelde beslissing van de voorzitter is bij brief van 10 februari 2012 aan klager verzonden.

Op 22 februari 2012 is het door klager tegen de beslissing van de voorzitter ingestelde verzet bij de Kamer ontvangen.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 29 mei 2012. Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

2. De ontvankelijkheid van het verzet .

Klager heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat het verzet ontvankelijk is.

3. De inleidende klacht

In de inleidende klacht stelt klager/klaagster – samengevat – dat:

‘a: de gerechtsdeurwaarder hem reputatieschade wilde toebrengen;

b: de gerechtsdeurwaarder heeft meegewerkt aan dreigementen;

c: de gerechtsdeurwaarder zich schuldig heeft gemaakt aan chantage;

d: de gerechtsdeurwaarder in strijd met de geest van de regels van gerechtsdeurwaarders heeft gehandeld.

Klager voert daartoe aan dat de gerechtsdeurwaarder in een gesprek met de griffier van de gemeenteraad [     ] het dreigement heeft geuit om een document aan de pers te overhandigen wanneer klager opdrachtgevers van de cliënt van beklaagde zou benaderen. Er zijn volgens klager in dat gesprek ook zaken aan de orde gekomen die tot zijn persoonlijke levenssfeer behoren en die niets te maken hebben met het zakelijke conflict wat klager heeft met de cliënt van beklaagde. Beklaagde heeft actief deelgenomen aan het gesprek bij de griffier. Het doel van beklaagde was om klager te bedreigen onder druk te zetten zijn reputatie te beschadigen en daarmee te bereiken dat klager zijn invorderingsacties gericht tegen de cliënt van beklaagde zou staken. Dit bezoek is buitenproportioneel. Het zakelijke conflict hoort thuis bij de rechtbank en niet bij de griffier.’

4. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft overwogen:

4.2 Bij de beoordeling van de klacht dient het volgende tot uitgangspunt. In deze zaak treedt de gerechtsdeurwaarder op als gemachtigde van een cliënt van hem. Dat betreft een nevenwerkzaamheid die op grond van artikel 20 van de Gerechtsdeurwaarderswet naast ambtelijke werkzaamheden kan worden vervuld. In beginsel staat het een gemachtigde vrij het standpunt van zijn cliënten te verwoorden op een wijze die hem goeddunkt, ook indien dat standpunt verwijten behelst aan de wederpartij en/of bij de geschillen betrokken derden, zij het dat ook voor een gemachtigde – net als voor een advocaat – geldt dat hij zich in woord en geschrift niet onnodig grievend dient uit te laten en dat hij zich slechts van verwijten en/of beschuldigingen bedient indien hij zodanig standpunt feitelijk onderbouwt en aan zijn bevindingen de consequenties verbindt die daarbij geëigend zijn.

4.3 Dat de gerechtsdeurwaarder de griffier van de gemeenteraad [     ]heeft bezocht met slechts als doel klager te bedreigen, stukken in de publiciteit te brengen en daarmee te bereiken dat klager zijn invorderingsacties zou staken tegen de cliënt van de gerechtsdeurwaarder, is niet vast komen te staan. De door klager overgelegde stukken leveren tegenover de stellige betwisting daarvan door de gerechtsdeurwaarder geen bewijs op dat de gerechtsdeurwaarder het door klager gewraakte standpunt van zijn cliënt heeft verwoord of ondersteund. Uit het door klager overgelegde stuk van de griffier kan dat niet worden afgeleid. Uit dat stuk blijkt immers niet wat door wie in het gesprek precies naar voren is gebracht. Het enkele feit dat de gerechtsdeurwaarder als gemachtigde zijn cliënt heeft vergezeld is, nog los van het feit dat het een gemachtigde vrij staat om dat te doen, niet voldoende om de door klager gebruikte woorden als bedreiging en chantage te rechtvaardigen. Chantage als in het wetboek van strafrecht vermeld in de vorm van afdreiging, komt neer op het aankondigen dat men een bepaalde handeling zal doen (of niet zal doen) als een ander een bepaalde handeling zal nalaten (of zal doen). Gelet op het voorgaande, kan dat niet worden vastgesteld. Klager heeft niet geconcretiseerd welke zaken die tot zijn persoonlijke levenssfeer horen in het gesprek aan de orde zijn gekomen, zodat ook op dit punt geen laakbaar handelen kan worden vastgesteld. Dat de gerechtsdeurwaarder zich grievend heeft uitgelaten zonder feitelijke onderbouwing is door klager niet onderbouwd en ook niet gebleken.

5. De gronden van het verzet

In verzet stelt klager – samengevat – aan de orde dat naar zijn mening de voorzitter onvoldoende heeft onderzocht waarom de gerechtsdeurwaarder met een cliënt van hem, [     ] (hierna: [     ]), een gesprek heeft gehad met de griffier van de gemeente [     ], waarom dit gesprek vertrouwelijk is gebleven. Voorts zou de voorzitter ten onrechte waarde hebben gehecht aan de verklaring van de gerechtsdeurwaarder dat hij door zijn cliënt [     ] min of meer werd overvallen om hem te vergezellen bij dat gesprek met de griffier van de gemeente. Volgens klager is dit laatste ongeloofwaardig omdat de gerechtsdeurwaarder al ruim 20 jaar zaken met [     ] doet en de afspraak met de griffier 7 dagen voordat deze plaatsvond, was gemaakt. Omdat het gesprek de bedoeling had klager zwart te maken, meent klager dat de gerechtsdeurwaarder door zijn betrokkenheid hierbij, klachtwaardig heeft gehandeld.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1              De Kamer is op grond van wat hierna wordt overwogen van oordeel dat voormelde beslissing van de voorzitter niet in stand kan blijven.

6.2       Anders dan klager is de Kamer van oordeel dat het aannemelijk is dat de gerechtsdeurwaarder pas onderweg naar een andere afspraak van zijn cliënt hoorde dat daaraan voorafgaand een bezoek zou worden gebracht aan de raadsgriffier en dat in dat gesprek de problemen van zijn cliënt met klager onderwerp van gesprek zouden zijn. Dat de secretaresse een gesprek had ingepland voor de raadsgriffier met twee personen, leidt niet tot een ander oordeel al is het maar omdat dit door de cliënt van de gerechtsdeurwaarder zo gemeld kan zijn zonder dat de gerechtsdeurwaarder hiervan wist.

6.3       De Kamer verenigt zich met hetgeen de voorzitter, zoals hiervoor vermeld in  onder  4.3 vijfde zin,  heeft overwogen ten aanzien van de door klager gestelde bedreiging en chantage. Die overweging maakt zij tot de hare.

6.4       Daar staat echter het volgende tegenover. De gerechtsdeurwaarder had zich, mede gelet op zijn jarenlange ervaring als gerechtsdeurwaarder, kunnen en moeten realiseren wat de uitwerking of uitstraling van dit gesprek en met name ook van zijn aanwezigheid daarbij zou kunnen zijn. Hij had naar het oordeel van de Kamer dan ook moeten afzien van aanwezigheid bij het gesprek. Aan het verweer van de gerechtsdeurwaarder dat hij tevoren niet wist wat de bedoelingen van zijn cliënt met dit gesprak waren, gaat de Kamer voorbij. Het had naar het oordeel van de Kamer op zijn weg gelegen om dit eerst bij zijn cliënt te verifiëren, te meer nu hij wist dat het gesprek ging om een zakelijke kwestie tussen klager en [     ] en omdat hij zich wel afvroeg wat de griffier van de gemeente daarmee van doen had. Wat er verder zij van het aandeel van de gerechtsdeurwaarder in het gesprek, de Kamer heeft geen reden aan te nemen dat de deurwaarder heeft kunnen voorzien dat door de opstelling van [     ] een voor klager onaangename wending kreeg. Niettemin heeft de deurwaarder –  door in te stemmen met zijn aanwezigheid bij het gesprek – naar het oordeel van de Kamer niet opgetreden zoals het een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt.

6.5       Vorenstaande in samenhang bezien met alle feiten leidt de Kamer tot het oordeel dat de gerechtsdeurwaarder klachtwaardig heeft gehandeld. De klacht zal daarom gegrond worden verklaard.

6.6       Omdat de Kamer geen aanwijzing heeft dat de gerechtsdeurwaarder het effect van zijn aanwezigheid welbewust heeft gezocht, noch dat hij in het gesprek ook zelf druk heeft uitgeoefend of daaraan actief deel heeft genomen, zal geen maatregel worden opgelegd.

7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-                     verklaart het verzet gegrond;

-                     verklaart de klacht gegrond;

-                     ziet af van het opleggen van een maatregel.

Aldus gegeven door mr. E.R.S.M. Marres, voorzitter, mr. E.C. Smits en J.C.M. van der Weijden, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 augustus 2012 in tegenwoordigheid van H.A.J. van der Lee, secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.