ECLI:NL:RBAMS:2012:YB0828 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet796.2011

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2012:YB0828
Datum uitspraak: 29-05-2012
Datum publicatie: 31-08-2012
Zaaknummer(s): GDWverzet796.2011
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Geschil over door de voorzieningenrechter opgeheven beslag. Klager stelt dat de gerechtsdeurwaarder gebruik had moeten maken van het zogenaamde deurwaarders-kortgeding. Het enkele feit dat de voorzieningenrechter in kort geding achteraf heeft beslist dat de opdrachtgever misbruik van bevoegdheid heeft gemaakt door het gewraakte beslag te leggen, maakt nog niet dat de gerechtsdeurwaarder die het beslag heeft gelegd tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Het systeem van de wet gaat er vanuit dat geschillen die in verband met een executie rijzen worden gebracht voor de bevoegde rechtbank dan wel de bevoegde voorzieningenrechter in kort geding. Het initiatief tot het opstarten van een executiegeschil ligt bij degene die zich tegen de executie wenst te verzetten. Gelet op het schriftelijk aangekondigde executiegeschil lag het niet op de weg van de gerechtsdeurwaarder het zogenaamde deurwaarders kortgeding aanhangig te maken. Verzet ongegrond verklaard.  

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 29 mei 2012 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 27 september 2011 met zaaknummer 350.2011 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 796.2011 ingediend door:

[     ],

wonende te [     ], [     ],

klager,

gemachtigde [     ],

tegen:

[     ,

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief van 16 mei 2011 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder.

Bij brief van 19 juni 2011 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend.

Bij beslissing van 27 september 2011 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

Bij brief van 28 september 2011 is klager een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden.

Bij brief van 19 oktober 2011 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De gronden van het verzet heeft klager bij brief van 23 oktober 2011 ingediend.

Bij brief van 10 april 2012 heeft de gemachtigde van klager de gronden van het verzet aangevuld.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 17 april 2012 waar de gemachtigde van klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.

Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 29 mei 2012.

2. De inleidende klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder - kort samengevat – dat deze op onrechtmatige wijze een vonnis heeft betekend in die zin dat bij de betekening de grossen ontbraken en de op het exploot aangegeven verzoeker niet daadwerkelijk de verzoeker is. Daarnaast verwijt klager de gerechtsdeurwaarder dat deze tracht een niet bestaanbare vordering te innen.

3. De beslissing van de voorzitter

3.1 De voorzitter heeft op de inleidende klacht overwogen dat de gerechtsdeurwaarder in zijn verweer duidelijk heeft gemaakt waarom de curator als opdrachtgever staat vermeld in het exploot. Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat het niet noodzakelijk is om de originele grossen bij het exploot te voegen. Tegenover dat verweer zijn de enkele stellingen van klager niet voldoende om tuchtrechtelijk laakbaar handelen vast te stellen.

3.2 De voorzitter heeft voorts overwogen dat de klacht dat de vordering wordt geïnd terwijl deze al door compensatie is voldaan, betrekking heeft op de executie van een titel waarover de Kamer niet kan oordelen. Executiegeschillen dienen op grond van het bepaalde in artikel 438 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering aan de voorzieningenrechter in kort geding te worden voorgelegd. Het is niet aan de Kamer daarover een oordeel uit te spreken, aldus de voorzitter.

4. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld buiten de daarvoor in de wet gestelde termijn van veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter. Klager kan naar het oordeel van de Kamer in zijn verzet worden ontvangen omdat de overschrijding van daarvoor geldende termijn verschoonbaar wordt geacht vanwege het feit dat klager woonachtig is in het buitenland en de brief met de beslissing van de voorzitter per gewone post is verzonden

5. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager samengevat aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder ondanks de aanwezigheid van door hem overgelegd bewijs van het tenietgaan van de executoriale titels door een hogere tegenvordering, toch de executie ter hand heeft genomen. De door de gerechtsdeurwaarder in zijn verweer aangegeven opvatting dat een discussie over de rechtmatigheid van een vonnis gevoerd moet worden in een executiegeschil is in strijd met wat een goed gerechtsdeurwaarder betaamt. Gelet op de meermalen aangevoerde argumenten en stukken waaruit bleek dat de opdracht- gever geen executierecht toekwam, had bij de gerechtsdeurwaarder tot twijfel moeten leiden. De gerechtsdeurwaarder had minimaal de weg van artikel 438 lid 4 Rv moeten bewandelen. Juist voor dit soort situaties is deze procedure geschreven. De voorzieningenrechter te [     ]heeft in zijn vonnis van 11 oktober 2011 ook geoordeeld dat de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder misbruik van bevoegdheid heeft gemaakt door het gewraakte beslag te leggen.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 Uitgangspunt is dat een gerechtsdeurwaarder aan wie wordt gevraagd een vonnis te executeren, behoudens bijzondere omstandigheden waarvan hier niet is gebleken, op grond van zijn ministerieplicht is gehouden aan dat verzoek te voldoen.

6.2 Het enkele feit dat de voorzieningenrechter in kort geding achteraf heeft beslist dat de opdrachtgever misbruik van bevoegdheid heeft gemaakt door het gewraakte beslag te leggen, maakt nog niet dat de gerechtsdeurwaarder die het beslag heeft gelegd tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.

6.3 Het systeem van de wet gaat er vanuit dat geschillen die in verband met een executie rijzen worden gebracht voor de bevoegde rechtbank dan wel de bevoegde voorzieningenrechter in kort geding. Het initiatief tot het opstarten van een executiegeschil ligt bij degene die zich tegen de executie wenst te verzetten. Klager heeft nadat het bevel tot betaling door hem is ontvangen een email verzonden aan de curator. Eerst na het gelegde beslag heeft klager weer actie ondernomen. Bij brief van 1 april 2011 heeft de door klager ingeschakelde [     ]aangekondigd dat als het beslag niet zou worden opgeheven een executiegeschil zou worden opgestart. Dat door klager aan die aankondiging eerst bij dagvaarding van 16 september 2011 gevolg is gegeven, komt voor zijn rekening.

6.4 Gelet op het schriftelijk aangekondigde executiegeschil lag het niet op de weg van de gerechtsdeurwaarder het zogenaamde deurwaarders kortgeding aanhangig te maken. Bij het aanhangig maken van een dergelijk geding dient een gerechtsdeurwaarder te stuiten op een bezwaar bij de executie dan wel dient hij er aan te twijfelen of de door zijn cliënt voorgestane wijze van executie geoorloofd is. Bovendien dient de gerechtsdeurwaarder overleg te voeren met zijn opdrachtgever teneinde het risico te vermijden dat hij persoonlijk in de kosten wordt veroordeeld. Dat de gerechtsdeurwaarder het niet nodig (of wenselijk) achtte de voorzieningenrechter te benaderen, is in de gegeven omstandigheden begrijpelijk en niet tuchtrechtelijk laakbaar.

6.5 De door klager in verzet aangevoerde gronden werpen naar het oordeel van de Kamer daarom geen nieuwe licht op de beslissing van de voorzitter. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter met verbetering van de gronden juist. Het verzet kan daarom niet slagen en dient ongegrond te worden verklaard

7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, plaatsvervangend-voorzitter, mr. E.C. Smits en mr. J.J.L. Boudewijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 mei 2012 tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39 lid 4 van de

Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.