ECLI:NL:RBAMS:2012:YB0811 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW461.2011

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2012:YB0811
Datum uitspraak: 15-05-2012
Datum publicatie: 31-08-2012
Zaaknummer(s): GDW461.2011
Onderwerp: Beroepsorganisatie
Beslissingen: Een berisping met aanzegging
Inhoudsindicatie:   De gerechtsdeurwaarder voldoet niet aan de eis met betrekking tot haar vestigingsplaats. De gerechtsdeurwaarder beroept zich op overmacht tengevolge van ziekte. Hoe begrijpelijk het ook is dat de gerechtsdeurwaarder in deze zware periode tijd en rust nodig heeft om te herstellen en dat zij zich de klacht persoonlijk heeft aangetrokken, maar dat kan niet tot het oordeel leiden dat zij op grond daarvan ontslagen kan worden van de eisen waaraan een gerechtsdeurwaarder op grond van de wet dient te voldoen. De KBVG heeft niet onterecht en onnodig druk op de gerechtsdeurwaarder uitgeoefend. Evenmin is onzorgvuldig of hardvochtig gehandeld. De gerechtsdeurwaarder had gebruik kunnen maken van hetgeen in artikel 23 van de GDW is bepaald met betrekking tot waarneming als gevolg van ziekte. Klacht gegrond, berisping met aanzegging opgelegd. Hoger beroep ingesteld.  

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 15 mei 2012 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 461.2011 ingesteld door:

De Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG),

gevestigd te ‘s-Gravenhage ,

klaagster,

gemachtigde [     ],

tegen:

mevrouw [     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde [     ].

Verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen ingekomen op 5 juli 2011 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.

Op 5 augustus 2011 is het aangehechte verweerschrift met bijlagen, van de gerechtsdeurwaarder ontvangen. De gerechtsdeurwaarder heeft nadien nadere brieven ingezonden. Deze zijn, voor zover niet reeds door de gerechtsdeurwaarder doorgestuurd, aan klaagster toegezonden.

De zaak is behandeld ter zitting van 3 april 2012. Van de behandeling ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

1. De feiten

-           De gerechtsdeurwaarder is op 27 november 2006 benoemd tot gerechtsdeurwaarder met als vestigingsplaats de gemeente [     ].

-           Het kantoor waaraan de gerechtsdeurwaarder was verbonden is in 2008 verkocht. Vlak daarna is bij haar een zeer ernstige ziekte (borstkanker) geconstateerd. Sedertdien is zij daarvoor onder behandeling.

-           Vanaf 1 juli 2008 hebben de gerechtsdeurwaarder en klaagster contact gehad en gecorrespondeerd over de door klaagster gewenste kantoorgegevens van de gerechtsdeurwaarder. Aan de gerechtsdeurwaarder is in verband met haar ziekte respijt gegeven om te voldoen aan de in artikel 16, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet (GDW) gestelde eisen ten aanzien van het houden van een kantoor in de plaats van vestiging (hierna: de kantooreis).

-           De gerechtsdeurwaarder heeft haar situatie bij brief van 29 maart 2011 voorgelegd aan de Minister van Veiligheid en Justitie. Daarin staat onder meer:

‘In strikt formele zin ben ik genoodzaakt u te verzoeken mij eervol ontslag te verlenen als gerechtsdeurwaarder met vestigingsplaats [     ]. Ik verzoek u echter om mij, gegeven de bijzondere omstandigheden van het geval, zoveel respijt te verlenen als nodig is om na een volledige herstelverklaring, de opstart van de vestiging mogelijk te maken.’

-           Tot op heden heeft de Minister de gerechtsdeurwaarder geen ontslag verleend.

2. De klacht

De KBvG verwijt de gerechtsdeurwaarder - samengevat - dat zij nog steeds niet voldoet aan de kantooreis, ondanks het gegeven dat aan haar, gezien haar persoonlijke omstandigheden, in zeer ruime mate de gelegenheid is gegeven om aan die eis te voldoen.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder beroept zich op overmacht tengevolge van ziekte. Zij is van mening dat de KBvG haar, gelet op de bijzondere omstandigheden, niet aan de kantooreis behoort te houden. Ter adstructie van haar standpunt heeft de gerechtsdeurwaarder medische verklaringen in het geding gebracht. Ook verwijt de gerechtsdeurwaarder de KBvG een buitengewoon harde en onmenselijke houding door te persisteren in de eis dat zij een nieuw kantoor opstart. Daarbij wijst de gerechtsdeurwaarder erop dat er geen klachten of opmerkingen bij de KBvG zijn binnengekomen dat zij nog geen nieuw kantoor heeft opgestart en dat er als gevolg daarvan ook geen nadelige gevolgen zijn voor mogelijke opdrachtgevers in [     ] en omstreken. De KBvG is volgens de gerechtsdeurwaarder dan ook niet ontvankelijk in haar klacht, althans dient de klacht van de hand gewezen te worden. Voor zover van belang zal hierna op het verweer van de gerechtsdeurwaarder worden ingegaan.

4. Beoordeling van de klacht

4.1       Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de GDW zijn gerechtsdeurwaarders (waarnemend gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders inbegrepen) aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

4.2       Artikel 16, eerste lid van de GDW luidt als volgt: ‘De gerechtsdeurwaarder houdt een kantoor dat in zijn plaats van vestiging is gelegen. Hij is verplicht aldaar zijn register en repertorium te bewaren.’ Niet in geschil is dat de gerechtsdeurwaarder sedert juli 2008 niet aan de hiervoor vermelde eis voldoet. De wet biedt voorts geen mogelijkheid voor het maken van uitzonderingen op deze eis.

4.3       Hier ligt de vraag voor of de KBvG in de bijzondere omstandigheden van de gerechtsdeurwaarder aanleiding had moeten zien om deze - nog langer - niet te houden aan voormelde wettelijke verplichting. Die vraag beantwoordt de Kamer ontkennend op grond van het navolgende.

4.4       De gerechtsdeurwaarder heeft ter zitting toegelicht dat zij, mocht zij een doorstart maken, aan de KBvG een ondernemingsplan ter goedkeuring zal voorleggen zoals bedoeld in artikel 6 van de GDW. Hoe prijzenswaardig en gewenst dat ook moge zijn,betekent dit niet dat de KBvG met recht valt te verwijten dat deze de gerechtsdeurwaarder thans wil houden aan de kantooreis. Dit behoort immers tot de wettelijke taak van de KBvG.

4.5       Hoe begrijpelijk het ook is dat de gerechtsdeurwaarder in deze zware periode tijd en rust nodig heeft om te herstellen en dat zij zich de klacht persoonlijk heeft aangetrokken, kan niet worden gezegd dat de KBvG onvoldoende rekening heeft gehouden met haar omstandigheden. Ook de Kamer heeft begrip voor de uitermate moeilijke situatie waarin de gerechtsdeurwaarder zich bevindt, maar dat kan niet tot het oordeel leiden dat zij op grond daarvan ontslagen kan worden van de eisen waaraan een gerechtsdeurwaarder op grond van de wet dient te voldoen.

4.6       Weliswaar heeft de KBvG sinds 1 juli 2008 contact gehouden met de gerechtsdeurwaarder over het voldoen aan de kantooreis, doch niet gezegd kan worden dat daardoor onterecht en onnodig druk op de gerechtsdeurwaarder is uitgeoefend of dat onzorgvuldig laat staan hardvochtig is gehandeld. De onderhavige klacht is immers pas in juli 2011 ingediend. Gelet daarop heeft de KBvG zich wel degelijk rekenschap gegeven van de zeer moeilijke omstandigheden van de gerechtsdeurwaarder en zich tegenover haar coulant opgesteld.

Daarbij overweegt de Kamer dat de gerechtsdeurwaarder bovendien gebruik had kunnen maken van hetgeen in artikel 23 van de GDW is bepaald met betrekking tot waarneming als gevolg van ziekte. Ook al heeft een waarnemend gerechtsdeurwaar-der volgens artikel 24 lid 1 van de GDW dezelfde rechten en verplichtingen als een gerechtsdeurwaarder, waaronder de kantooreis, had de gerechtsdeurwaarder door van de mogelijkheid tot waarneming gebruik te maken in ieder geval blijk gegeven van haar bereidheid zoveel als mogelijk de bepalingen van de GDW, en met name genoemde bepalingen die immers voor omstandigheden als de onderhavige geschreven zijn, te willen naleven.

4.7       Vorenstaande leidt de Kamer tot het oordeel dat de klacht gegrond dient te worden verklaard. De Kamer ziet voorts aanleiding de gerechtsdeurwaarder na te melden maatregel op te leggen. Hierbij is in aanmerking genomen dat de gerechtsdeurwaarder niet (duidelijk) om ontslag heeft verzocht. Voorts is meegewogen dat feitelijk ook geen verschil bestaat tussen de situatie dat om ontslag wordt verzocht, of de situatie dat de vestigingsplaats wordt behouden, gelet op de toezegging van de gerechtsdeurwaarder om bij een eventuele doorstart een ondernemingsplan als bedoeld in artikel 6 van de GDW te overleggen.

4.8       De Kamer gaat ervan uit dat de gerechtsdeurwaarder binnen 6 maanden na de datum van deze uitspraak zorgt voor de door de KBvG gewenste duidelijkheid in haar professionele situatie als gerechtsdeurwaarder.

5.         Beslist wordt als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-                     verklaart de klacht gegrond;

-                     legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op, met aanzegging dat, indien de gerechtsdeurwaarder niet binnen zes maanden na de datum van deze uitspraak zorgt voor de door de KBvG gewenste duidelijkheid in haar professionele situatie als gerechtsdeurwaarder, een geldboete, schorsing of ontzetting uit het ambt zal worden overwogen.

Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, (plaatsvervangend) voorzitter,

mr. M.S.F. Voskens en J.C.M. van der Weijden , leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 mei 20120 in tegenwoordigheid van H.A.J. van der Lee, secretaris.

Tegen deze beslissing kan klager/klaagster binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep instellen bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.