ECLI:NL:RBAMS:2012:YB0795 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet1.2012

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2012:YB0795
Datum uitspraak: 27-03-2012
Datum publicatie: 30-08-2012
Zaaknummer(s): GDWverzet1.2012
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Het verzet wordt ongegrond verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 27 maart 2012 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 18 oktober 2011 met zaaknummer 494.2011 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 1.2012 ingediend door:

1. [     ],

2. [     ],

wonende te [     ],

klagers,

gemachtigde [     ],

advocaat te [     ],

tegen:

1. [     ],

2. [     ],

gerechtsdeurwaarders te [     ],

beklaagden,

gemachtigde: [     ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief van 11 juli 2011 hebben klagers een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna de gerechtsdeurwaarders.

Bij brief van 18 augustus 2011 hebben de gerechtsdeurwaarders een verweerschrift ingediend.

Bij beslissing van 18 oktober 2011 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

Bij brief van 31 oktober 2011 is klagers een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden.

Bij brief van 11 november 2011 hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

Bij brief van 10 februari 2012 hebben de gerechtsdeurwaarders een reactie op het verzetschrift gegeven.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 14 februari 2012 waar de klagers vergezeld door hun gemachtigde en gerechtsdeurwaarder sub 2 en de gemachtigde zijn verschenen.

Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 27 maart 2012.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klagers hebben verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kunnen worden ontvangen.

3. De inleidende klacht

Klagers verwijten de gerechtsdeurwaarders in de inleidende klacht - kort samengevat – dat zij onrechtmatig beslag hebben gelegd op roerende zaken toebehorende aan klaagster sub 2 en haar privacy hebben geschonden door de te verkopen zaken te vermelden op het internet, wat ervoor heeft gezorgd dat klagers op straat worden aangesproken op de beslaglegging. Klagers eisen om deze reden een schadevergoeding.

4. De beslissing van de voorzitter

4.1 De voorzitter heeft op de inleidende klacht overwogen dat de gerechtsdeurwaarders uitgebreid en gemotiveerd verweer hebben gevoerd. Wanneer een gerechtsdeurwaarder beslag legt op zaken waarop een derde eigendom pretendeert, is het aan die derde om zich tegen het beslag te verzetten. De enkele pretentie van derden, zelfs indien gestaafd door bewijsstukken, noopt de gerechtsdeurwaarders niet tot het buiten het beslag houden van die zaken. Uit het verweer van de gerechtsdeurwaarders blijkt dat deze meerdere malen hebben verzocht om bewijsmateriaal, maar dat ten tijde van opstelling van het verweerschrift niet hebben ontvangen. Op grond van het bepaalde in artikel 456 en 438 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan een derde zich tegen de verkoop verzetten door het instellen van een dagvaardingsprocedure (executiegeschil). Het is niet aan de Kamer om te oordelen over een geval als het onderhavige. Niet gebleken is dat de gerechtsdeurwaarders niet (adequaat) hebben gereageerd op het verweer van klagers op de inbeslagneming.

4.2 De voorzitter heeft verder overwogen dat h et verzoek van klagers met betrekking tot het vergoeden van de schade zal worden gepasseerd, reeds daarom omdat voor dergelijke verzoeken in een tuchtprocedure geen plaats is. De voorzitter heeft als laatste overwogen dat het op het internet plaatsen van in beslag genomen zaken, met het oog op de verkoop ervan, niet in strijd is met de tuchtrechtelijke norm.

5. De gronden van het verzet

In verzet hebben klagers gesteld dat hoewel zowel de gerechtsdeurwaarders als de opdrachtgever op de hoogte waren van het gegeven dat klager sub 1 over geen bezittingen beschikte, zij toch beslag hebben gelegd op goederen waarvan zij wisten dat die aan klaagster sub 2 toebehoorden. De gerechtsdeurwaarders hebben klager sub 1 immers zelf ontruimd in juli 2010 en de spullen afgevoerd. Dat klager sub 1 voorafgaande aan de ontruiming zijn waardevolle spullen zou hebben meegenomen is onjuist. De goederen waarop beslag is gelegd, zijn goederen voor dagelijks gebruik van klaagster sub 2 die zij al in haar woning had staan en waarvan zij geen nota’s heeft omdat de spullen tweedehands zijn aangeschaft.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 Bij het treffen van executiemaatregelen geldt het volgende. Hoewel een gerechtsdeurwaarder in beginsel zijn ministerie dient te verlenen, dient hij als zelfstandig openbaar ambtenaar ambtelijke opdrachten zorgvuldig te beoordelen.

De gerechtsdeurwaarder heeft als openbaar ambtenaar immers niet alleen met de belangen van de opdrachtgever, maar ook met die van de wederpartij van zijn opdrachtgever te maken. Bij elke executie dient in beginsel de proportionaliteit van de te nemen maatregel in acht worden genomen. De gerechtsdeurwaarder zal telkens zelf dienen te toetsen of daarbij de grenzen van het toelaatbare niet worden overschreden.

6.2 Naar het oordeel van de Kamer zijn de grenzen van het toelaatbare in dit geval niet overschreden. De gerechtsdeurwaarders hebben onderzocht of beslag kon worden gelegd op een uitkering van klager hetgeen niet mogelijk bleek. De gerechtsdeurwaarders hebben klager vervolgens verzocht een voorstel te doen, maar klager heeft de gerechtsdeurwaarders verwezen naar zijn advocaat. Vervolgens hebben de gerechtsdeurwaarders de afweging gemaakt om beslag op de inboedel te leggen. Het betreft hier een maatregel waarin de wet voorziet en de gerechtsdeurwaarders mochten naar het oordeel van de Kamer deze afweging maken.

6.3 Wat door klagers in verzet is aangevoerd, werpt naar het oordeel van de Kamer geen nieuw licht op de beslissing van de voorzitter. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter juist en het verzet dient met aanvulling van de gronden ongegrond te worden verklaard

7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. H.M. Patijn, voorzitter, mr. C.W. Inden en M. Colijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2012 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39 lid 4 van de

Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.