ECLI:NL:TVVTPVV:2011:YE0036 Tuchtgerecht Productschap Vee en Vlees Zoetermeer TPVV1311

ECLI: ECLI:NL:TVVTPVV:2011:YE0036
Datum uitspraak: 07-12-2011
Datum publicatie: 07-12-2011
Zaaknummer(s): TPVV1311
Onderwerp: Diergezondheid
Beslissingen: Geldboete
Inhoudsindicatie: B-bedrijf heeft vaker dan eenmaal binnen twaalf maanden van adres voor de aanvoer van vrouwelijke varkens gewisseld, twee maal. Betrokkene voert aan niet bekend te zijn geweest met de verplichting om het wisselen van aanvoeradres te melden. Het Tuchtgerecht oordeelt dat de ondernemer verantwoordelijk is voor de juiste naleving van de verordening, ook als de aanvoer van biggen wordt geregeld door een handelaar. De Nederlandse leverancier had nog geen gelten op leeftijd, dus heeft betrokkene tussendoor een keer rechtstreeks uit Denemarken betrokken. Het Tuchtgerecht oordeelt dat elke aanvoer op het bedrijf meetelt. Ook bij invoer uit buitenland is er een risico. De verordening stelt dat het niet verboden is om varkens vanuit het buitenland te importeren. Maar die import telt wél mee in het aantal contactmomenten. En daarbij geldt dus dat een B-bedrijf één maal per 12 maanden van aanvoerbedrijf mag wisselen. Tenslotte verwijt het Tuchtgerecht betrokkene dat hij de waarschuwingsbrief van het Productschap niet gezien zou hebben. Zo’n brief moet alarmbellen laten rinkelen, maar toch is er daarna op 29 juli toch weer een transport gekomen. Geldboete, deels voorwaardelijk.

Zaaknummer:

TPVV 13/2011

Betrokkene:

V.O.F. [bedrijfsnaam]

T.a.v. de heer [betrokkene]

[adres]

Datum:

7 december 2011

Gang van zaken:

De zaak berust op een berechtingsrapport dat het Centrum voor Bedrijfsdiensten BV (CBD) heeft opgemaakt onder nummer CBD VVL1176, naar aanleiding van een op 22 september 2011 door een controleur van genoemde BV gehouden telefonische inspectie met betrekking tot het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is onder [UBN].

Bovengenoemd berechtingsrapport houdt in de constatering van de navolgende feiten door betrokkene begaan, zoals in de in deze zaak opgemaakte schriftelijke verklaring, als bedoeld in artikel 15 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, omschreven.

Het Tuchtgerecht heeft de zaak op 22 november 2011 behandeld op zijn openbare terechtzitting, gehouden te Amersfoort.

Ter terechtzitting is verschenen de heer [betrokkene], geboren [1956] te [geboorteplaats], thans wonende aan de [adres]

Voorts zijn ter zitting verschenen mr. R.B.R. Henke, namens het Productschap Vee en Vlees (PVV) en de heer H.G.M. Grolleman, namens het CBD.

Het Tuchtgerecht heeft op 7 december 2011 uitspraak gedaan.

Verweten gedraging:

Twee keer als B-bedrijf vaker dan eenmaal wisselen van adres voor de aanvoer van vrouwelijke varkens binnen twaalf maanden.

Verklaring van betrokkene:

Ter terechtzitting heeft betrokkene onder meer verklaard dat hij op zoek is gegaan naar een nieuwe geltenfokker; hij wilde overstappen op Deense zeugen. De Nederlandse leverancier [naam leverancier] had nog geen gelten op leeftijd, dus heeft betrokkene tussendoor een keer rechtstreeks uit Denemarken betrokken. Hij had nagevraagd aan tussenpersoon [naam tussenpersoon] of dat wel kon, en die zei dat het kon, bij levering uit buitenland. Betrokkene heeft dat verder niet gecheckt. Als hij had geweten dat die aanvoer uit Denemarken niet mocht, dan had hij de varkens een aantal weken bij [naam leverancier] geplaatst en daarna doorgeleverd; dat had gewoon gekund.

Gevraagd naar de waarschuwingsbrief van het Productschap dd. 14 juni 2011, verklaart betrokkene dat hij die naar zijn weten niet heeft gezien.

Als ondernemer moet men aan het meldingbureau laten weten, als men van plan is van aanvoeradres te wisselen. Aan betrokkene wordt gevraagd of hij de overgang naar [naam leverancier] had gemeld. Hij verklaart dat hij niet wist dat hij dat moest melden, hij meende dat dit via de transportpapieren gebeurde, en dat doet de transporteur, die papieren ziet betrokkene niet voordat de varkens bij hem op stal zijn.

Bewijs:

Betrokkene heeft een varkenshouderijbedrijf met een B-status. De aan- en afvoermogelijkheden voor betrokkene worden geregeld in artikel 13 van de Verordening Varkensleveringen (PVV) 2007. Uit het berechtingsrapport blijkt dat op 3 juni 2011 en op 29 juli 2011 niet-geoorloofde aanvoer van varkens heeft plaatsgevonden.

Het Tuchtgerecht oordeelt dat op grond van de inhoud van het berechtingsrapport en de daarin opgenomen verklaring van betrokkene, ter zitting vast is komen te staan dat op het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is onder [UBN], de volgende gedragingen hebben plaatsgevonden:

Het twee keer in strijd met de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007 aanvoeren van varkens.

Dit levert op:

Twee keer een overtreding van artikel 9 en 13 eerste lid onder a en vierde lid van de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007.

Verwijtbaarheid:

Ten aanzien van de verklaring van betrokkene overweegt het Tuchtgerecht als volgt.

Ter zitting heeft betrokkene aangevoerd dat hij niet zelf heeft nagezocht of het klopte of de aanvoer vanuit Denemarken wel mocht. Hij is uitsluitend afgegaan op de mededeling van de verkoper, dat wil zeggen zonder (verdere) informatie in te winnen bij het Productschap of een andere ter zake deskundige persoon of instantie. Het Tuchtgerecht oordeelt dat de ondernemer verantwoordelijk is voor de juiste naleving van de verordening. Dat hij volstaan heeft met de verkoper te geloven, komt voor zijn eigen rekening. De varkenshouder heeft de volle verantwoordelijkheid om het risico van invoer van dierziekten te vermijden. Elke aanvoer op het bedrijf telt mee. Ook bij invoer uit buitenland is er een risico. Artikel 18 van de verordening zegt alleen dat het niet verboden is varkens vanuit het buitenland te importeren. Maar die import telt wel mee in het aantal contactmomenten (dit is uitdrukkelijk bepaald in artikel 18 lid 2 van de verordening). En daarbij geldt dus dat een B-bedrijf één maal per 12 maanden van aanvoerbedrijf mag wisselen.

Betrokkene heeft tevens aangegeven niet bekend te zijn geweest met de verplichting om het wisselen van aanvoeradres te melden.

Het Tuchtgerecht oordeelt dat ook hier de ondernemer verantwoordelijk is voor de juiste naleving van de verordening. De aanvoer van biggen wordt geregeld door een handelaar. Als de handelaar handelt in strijd met de verordening, komt dat voor rekening van betrokkene. Het blijft de verantwoordelijkheid van de ondernemer om erop toe te zien dat het gebeurt. Met de geschetste handelswijze neemt betrokkene het risico dat een ongeoorloofde aanvoer zal plaats vinden. Betrokkene moet de werkprocessen binnen zijn bedrijf zodanig vorm en inhoud geven dat correcte naleving van de verordening altijd mogelijk is.

Tenslotte verwijt het Tuchtgerecht betrokkene dat hij de waarschuwingsbrief van het Productschap niet gezien zou hebben. Zo’n brief moet alarmbellen laten rinkelen, maar toch is er daarna op 29 juli toch weer een transport gekomen.

Motivering van tuchtrechtelijke maatregel(en):

Om een gezonde Nederlandse varkensstapel te houden, is regulatie van de contactstructuur in de Nederlandse varkenshouderij noodzakelijk. Door specifieke regels met betrekking tot de aan- en afvoer van varkens wordt het risico van verspreiding van besmettelijke dierziekten zoveel mogelijk beperkt. Deze voorschriften zijn door het PVV in de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007 neergelegd. De toegestane contacten zijn afhankelijk gesteld van de veterinaire waarborgen waaraan de varkenshouderijbedrijven zijn onderworpen. De verordening onderscheidt daarbij zes regimes die geduid worden met een A-, B-, C-, D-, E- of F-status. Afhankelijk van de status is het varkenshouderijbedrijf, in afwijking van het algemene aan- en afvoerverbod van varkens, een beperkt aantal aan- en afvoermogelijkheden toegestaan. Naarmate de veterinaire en hygiënische omstandigheden op een bedrijf dat rechtvaardigen, is het aantal contactmogelijkheden groter.

Door varkens aan- of af te voeren in strijd met de voorschriften van de verordening is risico van verspreiding van besmettelijke dierziekten vergroot. Daarmee is een gevaar voor de hele varkenssector in Nederland ontstaan.

Op 14 juni 2011 heeft betrokkene een waarschuwingsbrief van het PVV ontvangen, waarin het PVV vaststelt dat betrokkene een overtreding van de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007 heeft begaan. In de brief staat dat als betrokkene nogmaals een overtreding begaat, er dan tuchtrechtelijke maatregelen kunnen volgen. De overtreding van 3 juni 2011 is van vóór deze waarschuwing. Het Tuchtgerecht weegt deze overtreding daarom niet mee bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete.

De tweede overtreding is echter begaan op 29 juli 2011 en deze wordt wel beboet.

Omdat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd, legt het Tuchtgerecht de geldboete deels voorwaardelijk op.

Beslissing:

Gelet op het bovenstaande oordeelt het Tuchtgerecht dat betrokkene - gelet op artikel 22, van de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007 - de volgende tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd:

Een geldboete van € 500 (zegge: vijfhonderd euro), waarvan € 250 (zegge: tweehonderd vijftig euro) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

Indien binnen deze periode door betrokkene niet aan de voorwaarde wordt voldaan, wordt – nadat deze uitspraak onherroepelijk wordt – het voorwaardelijke deel van de boete alsnog ten uitvoer gelegd. De voorwaarde is, dat geen enkele bepaling van de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007 mag worden overtreden.

Toepasselijke artikelen:

Naast de reeds vermelde artikelen zijn van toepassing de Wet Tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 en het Instellingsbesluit Productschap Vee en Vlees.

Samenstelling van het Tuchtgerecht:

De uitspraak is gedaan door mr. drs. J.Y.B. Jansen, voorzitter, mr. H.J. van Heusden en mr. drs. H. Lommers, leden, in aanwezigheid van drs. A.M.P. Regout, secretaris.