ECLI:NL:TVVTPVV:2011:YE0032 Tuchtgerecht Productschap Vee en Vlees Zoetermeer TPVV0711
ECLI: | ECLI:NL:TVVTPVV:2011:YE0032 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-07-2011 |
Datum publicatie: | 21-07-2011 |
Zaaknummer(s): | TPVV0711 |
Onderwerp: | Diergezondheid |
Beslissingen: | Geldboete |
Inhoudsindicatie: | Zaak betreft het nalaten van bloedmonstername ten behoeve van onderzoek naar vesiculaire varkensziekte (SVD) en de Ziekte van Aujeszky ZvA) in de periodes mei tot en met augustus 2010 en september tot en met december 2010. Vanaf september 2009 wordt door het PVV nauwgezet de hand gehouden aan de monitoringsplicht voor vesiculaire varkensziekte en de Ziekte van Aujeszky. In diverse publicaties van het PVV alsmede in de vakbladen is diverse malen aangegeven dat het PVV prioriteit zal geven aan de controle op de naleving van de desbetreffende verordeningen. Vanaf begin 2010 is het PVV handhavend gaan optreden. Voor zowel SVD als ZvA geldt dat de fase van de verplichte vaccinatie is gevolgd door de status van officieel ziektevrij zijn. Thans geldt een verbod op het houden van varkens die niet vrij zijn van SVD of drager zijn van het ZvA-virus, dan wel gevaccineerd zijn tegen deze ziekten. Voor het buitenland dient Nederland zichtbaar te kunnen maken dat het de status van ziekte-vrij zijn, verdient. Zonder monitoring kan de officiële ziekte-vrij status niet worden verkregen en behouden. De verboden worden daarom ondersteund door een verplichting tot monitoring naar de aanwezigheid van voormelde dierziekten. De exportbelangen voor de Nederlandse varkenshouderij en de daarvan afgeleide belangen voor de binnenlandse markt zijn dermate groot dat correcte naleving van de monitoringsplicht plaats dient te vinden. Op basis van voormelde overwegingen komt het Tuchtgerecht in beginsel tot een hoge standaard boete van € 1.000 per geconstateerde overtreding. Betrokkene heeft, zo is ter zitting komen vast te staan, twee overtredingen begaan. Sanctie: een geldboete, rekening houdend met het feit dat betrokkene een bedrijf heeft van geringe omvang en deels voorwaardelijk omdat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. |
Zaaknummer:
TPVV 07/2011
Betrokkene:
[betrokkene]
[adres]
Datum:
19 juli 2011
Gang van zaken:
De zaak berust op een schriftelijke verklaring, als bedoeld in artikel 15 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004. De schriftelijke verklaring is opgemaakt aan de hand van correspondentie zijdens het Productschap Vee en Vlees (PVV) aan betrokkene d.d. 11 juni 2010, 18 oktober 2010, 11 februari 2011 en 29 april 2011, alsmede een telefoonnotitie van een medewerker van het PVV d.d. 16 mei 2011. De correspondentie is gericht aan het bedrijf van betrokkene, dat is geregistreerd onder [UBN] .
Het Tuchtgerecht heeft de zaak op 5 juli 2011 behandeld op zijn openbare terechtzitting, gehouden te Amersfoort.
Ter terechtzitting is verschenen de heer [betrokkene], geboren op [1960] te [geboorteplaats], thans wonende aan [adres].
Voorts zijn ter zitting verschenen mr. R.B.R. Henke en mevrouw M. Mauritz-Schoone, namens het PVV.
Het Tuchtgerecht heeft op 19 juli 2011 uitspraak gedaan.
Verweten gedraging:
In de periodes mei tot en met augustus 2010 en september tot en met december 2010 zijn geen dan wel onvoldoende bloedmonsters ten behoeve van onderzoek naar vesiculaire varkensziekte en de Ziekte van Aujeszky van het bedrijf van betrokkene ontvangen door de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD).
Verklaring van betrokkene:
Ter terechtzitting heeft de vertegenwoordiger van betrokkene onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
“Ik heb een melkveebedrijf samen met mijn broer, en een locatie met varkens. De varkenslocatie heeft twee en half jaar leeggestaan. Daar heb ik het PVV in totaal drie faxberichten over gestuurd, zonder daarop een reactie van het PVV te krijgen. In mei 2010 zijn we op voergeldbasis opnieuw begonnen. De boer die varkens heeft opgelegd, in mijn bedrijfslocatie, liet altijd bloed tappen aan de slachtlijn bij VION.
Aan de buitendienst is doorgegeven dat wij in het vervolg aan de slachtlijn zouden gaan tappen, maar dat is blijkbaar niet doorgegeven. Mogelijk is ergens in de keten buitendienst, VION, slachtlijn, iets blijven liggen. Toen bleek dat de bloedonderzoeken niet gebeurd waren, heb ik contact met het PVV gezocht.
Op mijn bedrijf worden circa 80 beren gehouden. Die worden in de regel wat eerder afgevoerd dan de zeugen.
De brief van het PVV van juli 2010 is me ontgaan. In oktober 2010 heb ik gebeld, naar aanleiding van de brief. Toen in februari 2011 geen bloedmonsters genomen bleken te zijn, heb ik gebeld met PVV. Het PVV verzocht mij toen 24 bloedmonsters te laten nemen. Dat heb ik toen gedaan. Die uitslagen heb ik nu bij me.
Ik heb vroeger een groter bedrijf gehad en ben me heel bewust van het belang van de voorschriften.”
Bewijs en verwijtbaarheid:
Thans- in juli 2011- is door de coördinator rechtshandhaving van het PVV een drietal gevallen, waarin de ondernemer de monitoringsplicht voor beide ziekten niet genoegzaam nakwam, voorgelegd aan het Tuchtgerecht. Hoewel het belang van het (snel) verkrijgen van duidelijkheid over controle en handhaving m.b.t. voormelde verordeningen, door het Tuchtgerecht wordt onderkend, vertonen de thans aangeleverde dossiers evenwel sporen van haast en mogelijk onzorgvuldig handelen van de kant van het PVV. Opvallend is dat in de onderhavige zaken geen "berechtingsrapport" is opgemaakt door een uitvoerings -of controledienst, waarin het (volledige) standpunt van de betrokken ondernemer is weergegeven. Veelal is volstaan met een summiere telefoonnotitie of een korte handgeschreven memo van een medewerker van het PVV. Daarmee is naar het oordeel van het Tuchtgerecht niet voldaan aan de eis dat "alle op de zaak betrekking hebbende stukken"aan het Tuchtgerecht worden overgelegd, zoals bepaald in artikel 15, tweede lid, twee volzin, van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004. Dit manco is in casu "gerepareerd" doordat de betrokken ondernemer ter zitting is verschenen en daar het woord heeft gevoerd. Indien en voor zover het standpunt van de betrokken ondernemer ter zitting bekend is geworden, kan het Tuchtgerecht in de gegeven situatie, het uitblijven van een (berechtings)rapport billijken en zal zij overgaan tot beoordeling en afdoening van de zaak.
Het Tuchtgerecht oordeelt dat op grond van hetgeen ter zitting is komen vast te staan dat op het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is onder [UBN] , de volgende gedragingen hebben plaatsgevonden:
het nalaten van bloedmonstername ten behoeve van onderzoek naar vesiculaire varkensziekte en de Ziekte van Aujeszky in de periodes mei tot en met augustus 2010 en september tot en met december 2010.
Dit levert op:
Twee overtredingen van artikel 2, lid 2 van de Verordening monitoring vesiculaire varkensziekte (PVV) 2009.
Motivering van tuchtrechtelijke maatregel:
Vanaf september 2009 wordt door het PVV nauwgezet de hand gehouden aan de monitoringsplicht voor vesiculaire varkensziekte (SVD) en de Ziekte van Aujeszky (ZvA).
In diverse publicaties van het PVV alsmede in de vakbladen is diverse malen aangegeven dat het PVV prioriteit zal geven aan de controle op de naleving van de desbetreffende verordeningen. Vanaf begin 2010 is het PVV handhavend gaan optreden.
Voor zowel SVD als de ZvA geldt dat de fase van de verplichte vaccinatie is gevolgd door de status van officieel ziektevrij zijn. Thans geldt een verbod op het houden van varkens die niet vrij zijn van SVD of drager zijn van het ZvA-virus, danwel gevaccineerd zijn tegen deze ziekten. Voor het buitenland dient Nederland zichtbaar te kunnen maken dat het de status van ziekte-vrij zijn, verdient. Zonder monitoring kan de officiële ziekte-vrij status niet worden verkregen en behouden.
De verboden worden daarom ondersteund door een verplichting tot monitoring naar de aanwezigheid van voormelde dierziekten.
De exportbelangen voor de Nederlandse varkenshouderij en de daarvan afgeleide belangen voor de binnenlandse markt zijn dermate groot dat correcte naleving van de monitoringsplicht plaats dient te vinden.
Op basis van voormelde overwegingen komt het Tuchtgerecht in beginsel tot een hoge standaard boete van € 1.000 per geconstateerde overtreding. Betrokkene heeft, zo is ter zitting komen vast te staan, twee overtredingen begaan. Gelet op de geringe omvang van het bedrijf, met circa 80 beren, past het Tuchtgerecht hierop een factor 0,3 toe. Omdat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd, legt het Tuchtgerecht de geldboete deels voorwaardelijk op.
Beslissing:
Gelet op het bovenstaande oordeelt het Tuchtgerecht dat betrokkene - gelet op artikel 5, van de Verordening monitoring vesiculaire varkensziekte (PVV) 2009 - de volgende tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd:
Een geldboete van € 600,- (zegge: zeshonderd euro), waarvan € 300,- (zegge: driehonderd euro) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Het voorwaardelijke deel van de tuchtrechtelijke maatregel wordt ten uitvoer gelegd, indien na het onherroepelijk worden van deze uitspraak niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat binnen de proeftijd niet één van de bepalingen van het bij of krachtens het bepaalde in de Verordening monitoring vesiculaire varkensziekte (PVV) 2009 of de Verordening bestrijding Ziekte van Aujeszky bij varkens (PVV) 2008 mag worden overtreden.
Toepasselijke artikelen:
Naast de reeds vermelde artikelen zijn van toepassing de Wet Tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 en het Instellingsbesluit Productschap Vee en Vlees.
Samenstelling van het Tuchtgerecht:
De uitspraak is gedaan door mr. drs. J.Y.B. Jansen, voorzitter, mr. drs. H. Lommers en mr. H.J. van Heusden, leden, in aanwezigheid van mr. K. Feenstra, secretaris.