ECLI:NL:TPETPVE:2011:YD0133 Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren Zoetermeer TPPE2711

ECLI: ECLI:NL:TPETPVE:2011:YD0133
Datum uitspraak: 07-06-2011
Datum publicatie: 05-07-2011
Zaaknummer(s): TPPE2711
Onderwerp: Dierenwelzijn
Beslissingen: Geldboete
Inhoudsindicatie: Betreft het niet beschikbaar hebben van het minimum vloeroppervlak per dier in de stallen. De verordening stelt minimumeisen aan de huisvesting van vleeskuikenouderdieren, opdat het welzijn van de dieren is gewaarborgd. Daarmee komt de sector tegemoet aan maatschappelijke en politieke opvattingen over de minimale standaard voor pluimvee in de reproductiesector. De minimumeisen met betrekking tot de huisvesting zijn opgesteld conform de normen die door de Dierenbescherming en de Nederlandse Organisatie van Pluimveehouders (NOP) in hun gezamenlijke brief van 28 september 2000 aan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zijn geadviseerd. Artikel 4 aanhef en onder a. van de verordening schrijft voor dat per dier 1300 cm2 beschikbaar moet zijn. In dit geval blijkt dat in de stallen 1, 2 en 3 gemiddeld per vleeskuikenouderdier 1.240 cm2 beschikbaar was. In stal 4 was dit 1.256 cm2. Dit betekent concreet dat de minimum-oppervlaktegrens is overschreden met 60 cm2 per dier in de stallen 1, 2 en 3 en met 44 cm2 in stal 4. De pluimveehouder hield dus teveel dieren op de beschikbare ruimte in de stal. Er waren ongeveer 20.950 dieren opgezet. Dat is een overschrijding van de norm met 3,4% in de stallen 1, 2 en 3, resp 3,4% in stal 4. Door te veel dieren te bestellen met het oog op mogelijke uitval in de eerste weken na de opzet neemt betrokkene het risico dat bij een geringe uitval de welzijnsnormen zullen worden overschreden. Dat risico komt voor zijn rekening. Met de overtreding van deze welzijnsnorm heeft betrokkene mogelijk economisch voordeel gehad. Naast het sanctioneren van de overtreding van de welzijnsnorm beoogt het Tuchtgerecht het economisch voordeel door middel van het opleggen van een geldboete weg te nemen. Boete deels voorwaardelijk omdat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd.

Zaaknummer:

TPPE 27/2011

Betrokkene:

[bedrijfsnaam]

[adres]

Datum:

7 juni 2011

Gang van zaken:

De zaak berust op een berechtingsrapport dat het Centrum voor Bedrijfsdiensten BV (CBD) heeft opgemaakt, onder nummer WEL1137, naar aanleiding van een op 7 januari 2011 door een controleur van genoemde BV gehouden inspectie met betrekking tot het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is bij het Productschap Pluimvee en Eieren (PPE) onder nummer [KIP-nummer].

Bovengenoemd berechtingsrapport houdt in de constatering van de navolgende feiten door betrokkene begaan, zoals in de in deze zaak opgemaakte schriftelijke verklaring, als bedoeld in artikel 15 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, omschreven. Ter zitting is op verzoek van mr. R.B.R. Henke, namens het PPE, een kennelijke verschrijving in de schriftelijke verklaring aangepast: in punt 2) wordt opgenomen dat in de stallen 1, 2 en 3 telkens 5.540 vleeskuikenouderdieren worden gehouden. Het totaal aantal gehouden dieren is 20.950.

Het Tuchtgerecht heeft de zaak op 7 juni 2011 behandeld op zijn openbare terechtzitting, gehouden te Amersfoort.

Ter terechtzitting is verschenen de heer [naam betrokkene], geboren op [1954] te [geboorteplaats], thans wonende aan de [adres], maat van de maatschap (hierna: betrokkene).

Voorts zijn ter zitting verschenen mr. R.B.R. Henke, namens het PPE, en de heer H.G.M. Grolleman, namens het CBD.

Het Tuchtgerecht heeft op dezelfde dag in het openbaar uitspraak gedaan.

Verweten gedraging:

De in de stallen 1, 2 en 3 geplaatste vleeskuikenouderdieren hebben omgerekend per dier een vloeroppervlak van 1.240 cm2 gehad;

De in stal 4 geplaatste vleeskuikenouderdieren hebben omgerekend per dier een vloeroppervlak van 1.256 cm2 gehad.

Verklaring van betrokkene:

Ter terechtzitting heeft betrokkene onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:

Het feit dat er teveel dieren in de stal stonden, werd mede veroorzaakt door het feit dat de fokker meer dieren had geleverd dan verwacht. Door een zeer geringe uitval bij hem werden 500 henkuikens meer geleverd dan de orderbevestiging van 20.900. Betrokkene kan precies 20.038 dieren in zijn stal kwijt. Uitgaande van een kleine uitval in de eerste twee weken pakt een opzet van 20.900 dieren in de regel goed uit. In het onderhavige geval werden er al meer dan die order geleverd, omdat de uitval bij de fokker veel kleiner was dan verwacht. Betrokkene gaat uit van een branchegemiddelde uitval op zijn bedrijf van 10%.

De norm van 1300 cm2 per dier is niet bij iedereen in de sector bekend. Die grens is natuurlijk wat arbitrair. Ook met een paar vierkante centimeter minder wordt het welzijn niet merkbaar minder.

De suggestie dat elk teveel gehouden dier ongeveer € 2,- oplevert, zou kunnen kloppen, maar op dit moment zijn de prijzen voor de leghennen een stuk lager en de voerprijzen een stuk hoger.

Betrokkene merkt tot slot op dat hij begrijpt dat sprake is van een overtreding, maar dat hij een zorgvuldig ondernemer is die zo goed mogelijk voor zijn dieren wil zorgen.

Bewijs en verwijtbaarheid:

Het Tuchtgerecht oordeelt dat op grond van de inhoud van het berechtingsrapport en de daarin opgenomen verklaring van betrokkene, ter zitting vast is komen te staan dat op het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is bij het Productschap Pluimvee en Eieren onder nummer [KIP-nummer], de volgende gedraging heeft plaatsgevonden:

het niet beschikbaar hebben van het minimum vloeroppervlak per dier in de stal.

Dit levert op:

Een overtreding van artikel 4 aanhef en onder a. van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003.

Motivering van tuchtrechtelijke maatregel(en):

Op grond van het bovenstaande overweegt het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, Kamer Primaire Sector, het volgende:

De verordening stelt minimumeisen aan de huisvesting van vleeskuikenouderdieren, opdat het welzijn van de dieren is gewaarborgd. Daarmee komt de sector tegemoet aan maatschappelijke en politieke opvattingen over de minimale standaard voor pluimvee in de reproductiesector. De minimumeisen met betrekking tot de huisvesting zijn opgesteld conform de normen die door de Dierenbescherming en de Nederlandse Organisatie van Pluimveehouders (NOP) in hun gezamenlijke brief van 28 september 2000 aan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zijn geadviseerd. De verordening, in werking getreden in 2003, kent voor wat betreft de eisen aan vloeroppervlak een overgangstermijn tot 1 juni 2008.

Op 2 oktober 2008 zijn houders van vleeskuikenouderdieren door het PPE per brief op de inhoud van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 gewezen.

Artikel 4 aanhef en onder a. van de verordening schrijft voor dat per dier 1300 cm2 beschikbaar moet zijn. Uit het berechtingsrapport blijkt dat gemiddeld per vleeskuikenouderdier in de stallen 1, 2 en 3 1.240 cm2 beschikbaar was, en in stal 4 1.256 cm2. De minimum-oppervlaktegrens is aldus overschreden met 60 resp. 44 cm2 per dier. Dit betekent concreet dat de pluimveehouder teveel dieren hield op de beschikbare ruimte in de stallen. In de aangepaste schriftelijke verklaring wordt gesteld en door de betrokkene is erkend dat er 20.950 dieren waren opgezet. Dat is een overschrijding van de norm met 4,8% in de stallen 1, 2 en 3, resp 3,4% in stal 4.

Door te veel dieren te bestellen met het oog op mogelijke uitval in de eerste weken na de opzet neemt betrokkene het risico dat bij een geringe uitval de welzijnsnormen zullen worden overschreden. Dat risico komt voor zijn rekening.

Met de overtreding van deze welzijnsnorm heeft betrokkene mogelijk economisch voordeel gehad, aangezien er meer dieren werden gehouden dan de norm toeliet. Naast het sanctioneren van de overtreding van de welzijnsnorm beoogt het Tuchtgerecht het economisch voordeel door middel van het opleggen van een geldboete weg te nemen. Bij de berekening van de geldboete is rekening gehouden met het feit dat door eventuele uitval in de eerste twee weken na de opzet mogelijk minder dieren in de stallen aanwezig waren dan 20.950. Het Tuchtgerecht gaat er bij de vaststelling van de geldboete vanuit dat tenminste 800 dieren gemiddeld tenminste 4% te weinig ruimte hadden.

Het Tuchtgerecht heeft voor het overige niet de indruk dat betrokkene geen zorgvuldige bedrijfsvoering heeft. Omdat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd, legt het Tuchtgerecht de geldboete deels voorwaardelijk op.

Beslissing:

Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete is tevens rekening gehouden met het feit dat betrokkene een bedrijf heeft van gemiddelde omvang.

Gelet op het bovenstaande oordeelt het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, Kamer Primaire Sector, dat betrokkene - gelet op artikel 8, eerste en tweede lid, van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 - de volgende tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd:

Een geldboete van € 2.400 (zegge: tweeduizend vierhonderd euro), waarvan € 1.200 (zegge: eenduizend tweehonderd euro) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

Het voorwaardelijke deel van de tuchtrechtelijke maatregel wordt ten uitvoer gelegd, indien na het onherroepelijk worden van deze uitspraak niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat binnen de proeftijd niet één van de bepalingen van het bij of krachtens het bepaalde in de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 dan wel enige verordening houdende bepalingen omtrent dierenwelzijn met betrekking tot de pluimveehouderij mag worden overtreden.

Toepasselijke artikelen:

Naast de reeds vermelde artikelen zijn van toepassing de Wet Tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 en het Instellingsbesluit Productschap Pluimvee en Eieren.

Samenstelling van het Tuchtgerecht:

De uitspraak is gedaan door mw. mr. W.N. Everts, voorzitter, P. Vingerling en drs. T.S. de Vries, leden, in aanwezigheid van mr. K. Feenstra, secretaris.