ECLI:NL:TPETPVE:2011:YD0129 Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren Zoetermeer TPPE3211
ECLI: | ECLI:NL:TPETPVE:2011:YD0129 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-06-2011 |
Datum publicatie: | 07-06-2011 |
Zaaknummer(s): | TPPE3211 |
Onderwerp: | Dierengezondheid |
Beslissingen: | Geldboete |
Inhoudsindicatie: | Pluimveehouders in Nederland moeten op regelmatige basis bloedonderzoek laten uitvoeren op de eventuele aanwezigheid van antistoffen tegen Aviaire influenza (AI). Nalaten van dit onderzoek ondermijnt het noodzakelijke inzicht in de gezondheidssituatie van de Nederlandse pluimveestapel en creëert daarmee een potentieel risico voor de Nederlandse pluimveesector. Het nalaten van monitoring is een zeer ernstige overtreding. Betrokkene is behoorlijk en tijdig bij aangetekende brief opgeroepen, maar is niet op de terechtzitting verschenen. Vast is komen te staan dat in het derde kwartaal van 2010 niet is voldaan aan de verplichting tot het uitvoeren van onderzoek naar de aanwezigheid van antistoffen tegen AI. Betrokkene heeft direct na de waarschuwingsbrief van het PPE d.d. 1 december 2010 alsnog een bloedonderzoek AI laten uitvoeren. Dat doet niet af aan de verwijtbaarheid, maar betrokkene heeft daarmee naar het oordeel van het Tuchtgerecht naar de omstandigheden adequaat gehandeld. Het lijkt om een incident te gaan. Geldboete, rekening houdend met het feit dat betrokkene een bedrijf heeft van relatief kleine omvang en deels voorwaardelijk omdat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. |
Zaaknummer:
TPPE 32/2011
Betrokkene:
[naam betrokkene]
[adres]
Datum:
7 juni 2011
Gang van zaken:
De zaak berust op een berechtingsrapport dat het Centrum voor Bedrijfsdiensten BV (CBD) heeft opgemaakt, onder nummer AI 1140, naar aanleiding van een op 1 februari 2011 door een controleur van genoemde BV gehouden inspectie met betrekking tot het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is onder UBN [nummer].
Bovengenoemd berechtingsrapport houdt in de constatering van de navolgende feiten door betrokkene begaan, zoals in de in deze zaak opgemaakte schriftelijke verklaring, als bedoeld in artikel 15 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, omschreven.
Het Tuchtgerecht heeft de zaak op 7 juni 2011 behandeld op zijn openbare terechtzitting, gehouden te Amersfoort.
Betrokkene is behoorlijk en tijdig bij aangetekende brief opgeroepen, maar is niet op de terechtzitting verschenen. Tegen betrokkene is verstek verleend.
Voorts zijn ter zitting verschenen mr. R.B.R. Henke, namens het PPE, en de heer H.G.M. Grolleman, namens het CBD.
Het Tuchtgerecht heeft op dezelfde dag in het openbaar uitspraak gedaan.
Verweten gedraging:
Met betrekking tot het in het derde kwartaal van 2010 niet voldoen aan de verplichting tot het uitvoeren van onderzoek naar de aanwezigheid van antistoffen tegen Aviaire influenza.
Verklaring van betrokkene:
In het berechtingsrapport is de volgende verklaring van betrokkene opgenomen:
“Ik heb na de brief van het productschap direct telefonisch contact opgenomen met de GD en heb toen aangegeven dat ik vergeten was deze monsters te laten nemen. De onderzoeken van het vierde kwartaal waren net te laat genomen voor het derde kwartaal, anders had ik het in december nog voor het vierde kwartaal kunnen laten uitvoeren.”
Bewijs en verwijtbaarheid:
Het Tuchtgerecht oordeelt dat op grond van de inhoud van het berechtingsrapport en de daarin opgenomen verklaring van betrokkene, ter zitting vast is komen te staan dat op het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is onder UBN [nummer], de volgende gedraging heeft plaatsgevonden:
het nalaten van bloedonderzoek op antistoffen tegen Aviaire Influenza.
Dit levert op:
Twee overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Verordening monitoring Aviaire Influenza (PPE) 2005.
Motivering van tuchtrechtelijke maatregel(en):
Bij de vorming van zijn oordeel neemt het Tuchtgerecht goede nota van de verklaring van de betrokkene blijkende uit het berechtingsrapport onder nummer HYG 1140 en overweegt als volgt.
Aviaire influenza is een besmettelijke dierziekte die bij de laatste uitbraak in Nederland in 2003 grote schade aan de pluimvee- en eiersector heeft toegebracht. Preventieve maatregelen om een dergelijke uitbraak te voorkomen zijn van evident belang. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft daartoe, bij artikel 3a, eerste en tweede lid, van de regeling monitoring Aviaire Influenza 2003, medewerking gevorderd van het PPE. Het PPE heeft een monitoringsprogramma opgesteld en de monitoringsplicht verankerd in de Verordening monitoring aviaire influenza (PPE) 2005. Pluimveehouders in Nederland moeten op regelmatige basis bloedonderzoek laten uitvoeren op de eventuele aanwezigheid van antistoffen tegen aviaire influenza. Nalaten van dit onderzoek ondermijnt het noodzakelijke inzicht in de gezondheidssituatie van de Nederlandse pluimveestapel en creëert daarmee een potentieel risico voor de Nederlandse pluimveesector. Monitoring aviaire influenza is daarmee van essentieel belang voor het gezond houden van de Nederlandse pluimveestapel. Het nalaten van monitoring is een zeer ernstige overtreding.
Betrokkene geeft aan direct na de waarschuwingsbrief van het PPE d.d. 1 december 2010, alsnog een bloedonderzoek AI te hebben laten uitvoeren. Dat doet niet af aan de verwijtbaarheid, maar betrokkene heeft daarmee naar het oordeel van het Tuchtgerecht naar de omstandigheden adequaat gehandeld. Het lijkt in het onderhavige geval om een incident te gaan.
Omdat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd, legt het Tuchtgerecht de geldboete deels voorwaardelijk op.
Beslissing:
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete is tevens rekening gehouden met het feit dat betrokkene een bedrijf heeft van relatief kleine omvang.
Gelet op het bovenstaande oordeelt het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, Kamer Primaire Sector, dat betrokkene - gelet op artikel 8a van de Verordening monitoring Aviaire Influenza - de volgende tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd:
Een geldboete van € 750,- (zegge: zevenhonderd vijftig euro), waarvan € 375,- (zegge: driehonderd vijfenzeventig euro) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Het voorwaardelijke deel van de tuchtrechtelijke maatregel wordt ten uitvoer gelegd, indien na het onherroepelijk worden van deze uitspraak niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat binnen de proeftijd niet één van de bepalingen van het bij of krachtens het bepaalde in de verordening.
Toepasselijke artikelen:
Naast de reeds vermelde artikelen zijn van toepassing de Wet Tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 en het Instellingsbesluit Productschap Pluimvee en Eieren.
Samenstelling van het Tuchtgerecht:
De uitspraak is gedaan door mw. mr. W.N. Everts, voorzitter, P. Vingerling en drs. T.S. de Vries, leden, in aanwezigheid van mr. K. Feenstra, secretaris.