ECLI:NL:TPETPVE:2011:YD0122 Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren Zoetermeer TPPE2611

ECLI: ECLI:NL:TPETPVE:2011:YD0122
Datum uitspraak: 07-06-2011
Datum publicatie: 07-06-2011
Zaaknummer(s): TPPE2611
Onderwerp: Dierenwelzijn
Beslissingen: Geldboete
Inhoudsindicatie: Betreft het het niet beschikbaar hebben van het minimum vloeroppervlak per dier in de stal. Betrokkene is behoorlijk en tijdig bij aangetekende brief opgeroepen, maar is niet op de terechtzitting verschenen. De verordening stelt minimumeisen aan de huisvesting van vleeskuikenouderdieren, opdat het welzijn van de dieren is gewaarborgd. Daarmee komt de sector tegemoet aan maatschappelijke en politieke opvattingen over de minimale standaard voor pluimvee in de reproductiesector. De minimumeisen met betrekking tot de huisvesting zijn opgesteld conform de normen die door de Dierenbescherming en de Nederlandse Organisatie van Pluimveehouders (NOP) in hun gezamenlijke brief van 28 september 2000 aan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zijn geadviseerd. Artikel 4 aanhef en onder a. van de verordening schrijft voor dat per dier 1300 cm2 beschikbaar moet zijn. In dit geval blijkt dat gemiddeld per vleeskuikenouderdier 1.265 cm2 beschikbaar was. Dit betekent concreet dat de minimum-oppervlaktegrens is overschreden met 35 cm2 per dier. De pluimveehouder hield dus teveel dieren op de beschikbare ruimte in de stal. Er waren ongeveer 11.000 dieren opgezet. Dat is een overschrijding van de norm met 2,8%. Met de overtreding van deze welzijnsnorm heeft betrokkene mogelijk economisch voordeel gehad. Naast het sanctioneren van de overtreding van de welzijnsnorm beoogt het Tuchtgerecht het economisch voordeel door middel van het opleggen van een geldboete weg te nemen. Boete deels voorwaardelijk omdat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd.

Zaaknummer:

TPPE 26/2011

Betrokkene:

[naam betrokkene]

[adres]

Datum:

21 juni 2011

Gang van zaken:

De zaak berust op een berechtingsrapport dat het Centrum voor Bedrijfsdiensten BV (CBD) heeft opgemaakt, onder nummer WEL1136, naar aanleiding van een op 7 januari 2011 door een controleur van genoemde BV gehouden inspectie met betrekking tot het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is bij het Productschap Pluimvee en Eieren (PPE) onder nummer [KIP-nummer].

Bovengenoemd berechtingsrapport houdt in de constatering van de navolgende feiten door betrokkene begaan, zoals in de in deze zaak opgemaakte schriftelijke verklaring, als bedoeld in artikel 15 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, omschreven.

Het Tuchtgerecht heeft de zaak op 7 juni 2011 behandeld op zijn openbare terechtzitting, gehouden te Amersfoort.

Betrokkene is behoorlijk en tijdig bij aangetekende brief opgeroepen, maar is niet op de terechtzitting verschenen.

Voorts zijn ter zitting verschenen mr. R.B.R. Henke, namens het PPE, en de heer H.J.G. Altena, namens het CPE.

Het Tuchtgerecht heeft op dezelfde dag in het openbaar uitspraak gedaan.

Verweten gedraging:

Na de plaatsing van de vleeskuikenouderdieren op 15 juni 2010 hebben de vleeskuikenouderdieren in stal 2 per dier een vloeroppervlak van omgerekend 1.265 cm2 beschikbaar gehad.

Verklaring van betrokkene:

In het berechtingsrapport is de volgende verklaring van betrokkene opgenomen:

“Ik was ervan uitgegaan dat ik door het later bijplaatsen van hanen wel aan de bezettingsnormen van de vleeskuikenouderdieren voldeed. Tijdens het opzetten zijn er namelijk een aantal hanen afgescheiden van de dieren in de stal. Deze hanen worden later bijgeplaatst. Ik dacht dat daar in de berekeningen geen rekening mee was gehouden.”

Bewijs en verwijtbaarheid:

Het Tuchtgerecht oordeelt dat op grond van de inhoud van het berechtingsrapport en de daarin opgenomen verklaring van [betrokkene], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], thans wonende aan [adres] (betrokkene), ter zitting vast is komen te staan dat op het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is bij het Productschap Pluimvee en Eieren onder nummer [KIP-nummer], de volgende gedraging heeft plaatsgevonden:

het niet beschikbaar hebben van het minimum vloeroppervlak per dier in de stal.

Dit levert op:

Een overtreding van artikel 4, aanhef en onder a. van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003.

Motivering van tuchtrechtelijke maatregel(en):

Op grond van het bovenstaande overweegt het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, Kamer Primaire Sector, het volgende:

De verordening stelt minimumeisen aan de huisvesting van vleeskuikenouderdieren, opdat het welzijn van de dieren is gewaarborgd. Daarmee komt de sector tegemoet aan maatschappelijke en politieke opvattingen over de minimale standaard voor pluimvee in de reproductiesector. De minimumeisen met betrekking tot de huisvesting zijn opgesteld conform de normen die door de Dierenbescherming en de Nederlandse Organisatie van Pluimveehouders (NOP) in hun gezamenlijke brief van 28 september 2000 aan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zijn geadviseerd. De verordening, in werking getreden in 2003, kent voor wat betreft de eisen aan vloeroppervlak een overgangstermijn tot 1 juni 2008. Op 2 oktober 2008 zijn houders van vleeskuikenouderdieren door het PPE per brief op de inhoud van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 gewezen.

Artikel 4 aanhef en onder a. van de verordening schrijft voor dat per dier 1300 cm2 beschikbaar moet zijn. Uit het berechtingsrapport blijkt dat gemiddeld per vleeskuikenouderdier 1.265 cm2 beschikbaar was. De minimum-oppervlaktegrens is aldus overschreden met 35 cm2 per dier. Dit betekent concreet dat de pluimveehouder teveel dieren hield op de beschikbare ruimte in de stal. In de schriftelijke verklaring wordt gesteld dat er 11.000 dieren waren opgezet. Dat is een overschrijding van de norm met 2,8%.

Betrokkene voert in zijn verklaring, opgenomen in het berechtingsrapport, aan dat een deel van de hanen pas enkele weken na de opzet van de vleeskuikenouderdieren is bijgeplaatst. Het al of niet later bijplaatsen van hanen doet echter niet af aan de constatering dat 11.000 vleeskuikenouderdieren waren opgezet. Het Tuchtgerecht neemt dat aantal dan ook als uitgangspunt bij de beoordeling van de zaak.

Met de overtreding van deze welzijnsnorm heeft betrokkene mogelijk economisch voordeel gehad, aangezien er meer dieren werden gehouden dan de norm toeliet. Naast het sanctioneren van de overtreding van de welzijnsnorm beoogt het Tuchtgerecht het economisch voordeel door middel van het opleggen van een geldboete weg te nemen. Bij de berekening van de geldboete is rekening gehouden met het feit dat door eventuele uitval in de eerste twee weken na de opzet mogelijk minder dieren in de stal aanwezig waren dan 11.000. Het Tuchtgerecht gaat er bij de vaststelling van de geldboete vanuit dat tenminste 200 dieren tenminste 2,3% te weinig ruimte hadden.

Omdat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd, legt het Tuchtgerecht de geldboete deels voorwaardelijk op.

Beslissing:

Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete is tevens rekening gehouden met het feit dat betrokkene een bedrijf heeft van gemiddelde omvang.

Gelet op het bovenstaande oordeelt het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, Kamer Primaire Sector, dat betrokkene - gelet op artikel 8, eerste en tweede lid, van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 - de volgende tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd:

Een geldboete van € 900,- (zegge: negenhonderd euro), waarvan € 450,- (zegge: vierhonderd vijftig euro) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

Het voorwaardelijke deel van de tuchtrechtelijke maatregel wordt ten uitvoer gelegd, indien na het onherroepelijk worden van deze uitspraak niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat binnen de proeftijd niet één van de bepalingen van het bij of krachtens het bepaalde in de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 dan wel enige verordening houdende bepalingen omtrent dierenwelzijn met betrekking tot de pluimveehouderij mag worden overtreden.

Toepasselijke artikelen:

Naast de reeds vermelde artikelen zijn van toepassing de Wet Tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 en het Instellingsbesluit Productschap Pluimvee en Eieren.

Samenstelling van het Tuchtgerecht:

De uitspraak is gedaan door mw. mr. W.N. Everts, voorzitter, P. Vingerling en drs. T.S. de Vries, leden, in aanwezigheid van mr. K. Feenstra, secretaris.