ECLI:NL:TPETPVE:2011:YD0121 Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren Zoetermeer TPPE2811
ECLI: | ECLI:NL:TPETPVE:2011:YD0121 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-06-2011 |
Datum publicatie: | 07-06-2011 |
Zaaknummer(s): | TPPE2811 |
Onderwerp: | Dierenwelzijn |
Beslissingen: | Geldboete |
Inhoudsindicatie: | Betreft het het niet beschikbaar hebben van het minimum vloeroppervlak per dier in de stal. Betrokkene is behoorlijk en tijdig bij aangetekende brief opgeroepen, maar is niet op de terechtzitting verschenen. De verordening stelt minimumeisen aan de huisvesting van vleeskuikenouderdieren, opdat het welzijn van de dieren is gewaarborgd. Daarmee komt de sector tegemoet aan maatschappelijke en politieke opvattingen over de minimale standaard voor pluimvee in de reproductiesector. De minimumeisen met betrekking tot de huisvesting zijn opgesteld conform de normen die door de Dierenbescherming en de Nederlandse Organisatie van Pluimveehouders (NOP) in hun gezamenlijke brief van 28 september 2000 aan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zijn geadviseerd. Artikel 4 aanhef en onder a. van de verordening schrijft voor dat per dier 1300 cm2 beschikbaar moet zijn. In dit geval blijkt dat gemiddeld per vleeskuikenouderdier 1.241 cm2 beschikbaar was in de stallen 1, 2 en 3. Dit betekent concreet dat de minimum-oppervlaktegrens is overschreden met 59 cm2 per dier. De pluimveehouder hield dus teveel dieren op de beschikbare ruimte in de stal. Er waren ongeveer 21.511 dieren opgezet. Dat is een overschrijding van de norm met 4,5%. Door te veel dieren te bestellen met het oog op mogelijke uitval in de eerste weken na de opzet neemt betrokkene het risico dat bij een geringe uitval de welzijnsnormen zullen worden overschreden. Dat risico komt voor zijn rekening. Met de overtreding van deze welzijnsnorm heeft betrokkene mogelijk economisch voordeel gehad. Naast het sanctioneren van de overtreding van de welzijnsnorm beoogt het Tuchtgerecht het economisch voordeel door middel van het opleggen van een geldboete weg te nemen. Boete deels voorwaardelijk omdat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. |
Zaaknummer:
TPPE 28/2011
Betrokkene:
[bedrijfsnaam] B.V.
[adres]
Datum:
7 juni 2011
Gang van zaken:
De zaak berust op een berechtingsrapport dat het Centrum voor Bedrijfsdiensten BV (CBD) heeft opgemaakt, onder nummer WEL1138, naar aanleiding van een op 19 januari 2011 door een controleur van genoemde BV gehouden inspectie met betrekking tot het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is bij het Productschap Pluimvee en Eieren (PPE) onder nummer [KIP-nummer].
Bovengenoemd berechtingsrapport houdt in de constatering van de navolgende feiten door betrokkene begaan, zoals in de in deze zaak opgemaakte schriftelijke verklaring, als bedoeld in artikel 15 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, omschreven.
Het Tuchtgerecht heeft de zaak op 7 juni 2011 behandeld op zijn openbare terechtzitting, gehouden te Amersfoort.
Betrokkene is behoorlijk en tijdig bij aangetekende brief opgeroepen, maar is niet op de terechtzitting verschenen.
Voorts zijn ter zitting verschenen mr. R.B.R. Henke, namens het PPE, en de heer
H.G.M. Grolleman, namens het CBD.
Het Tuchtgerecht heeft op dezelfde dag in het openbaar uitspraak gedaan.
Verweten gedraging:
De vanaf 16 en 19 maart 2010 evenredig in de drie stallen gehuisveste vleeskuikenouderdieren beschikten gemiddeld ieder over een vloeroppervlakte van 1.241 cm2 per dier.
Verklaring van betrokkene:
In het berechtingsrapport is de volgende verklaring van [bedrijfsleider], geboren op [geboortedatum, thans wonende aan [adres], bedrijfsleider op het pluimveebedrijf van [bedrijfsnaam], opgenomen:
“Bij de opzet van de dieren op 16 maart 2010 en 19 maart 2010 zijn de geleverde 21.511 vleeskuikenouderdieren evenredig verdeeld (naar grootte van de stal) over de stallen 1, 2 en 3. Het is niet altijd bekend welke aantallen er geleverd worden door de opfokker. Als de opfokker een goede ronde heeft kunnen er meer dieren komen. Bij de bestelling wordt rekening gehouden met het feit dat er uitval is. Als er dan geen of weinig uitval bij een koppel bij de opfokker is kunnen er meer dieren geleverd worden dan er besteld zijn. Teveel geleverde dieren ga je natuurlijk niet afmaken maar hebben er wel voor gezorgd dat de geleverde 21.511 vleeskuikensouderdieren niet de beschikking hebben gehad over de vereiste 1.300 cm2 vloeroppervlakte per dier.”
Bewijs en verwijtbaarheid:
Het Tuchtgerecht oordeelt dat op grond van de inhoud van het berechtingsrapport en de daarin opgenomen verklaring van de heer [bedrijfsleider], ter zitting vast is komen te staan dat op het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is bij het Productschap Pluimvee en Eieren onder nummer [KIP-nummer], de volgende gedraging heeft plaatsgevonden:
het niet beschikbaar hebben van het minimum vloeroppervlak per dier in de stallen 1, 2 en 3.
Dit levert op:
Een overtreding van artikel 4 aanhef en onder a, van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003.
Motivering van tuchtrechtelijke maatregel(en):
Op grond van het bovenstaande overweegt het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, Kamer Primaire Sector, het volgende:
De verordening stelt minimumeisen aan de huisvesting van vleeskuikenouderdieren, opdat het welzijn van de dieren is gewaarborgd. Daarmee komt de sector tegemoet aan maatschappelijke en politieke opvattingen over de minimale standaard voor pluimvee in de reproductiesector. De minimumeisen met betrekking tot de huisvesting zijn opgesteld conform de normen die door de Dierenbescherming en de Nederlandse Organisatie van Pluimveehouders (NOP) in hun gezamenlijke brief van 28 september 2000 aan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zijn geadviseerd. De verordening, in werking getreden in 2003, kent voor wat betreft de eisen aan vloeroppervlak een overgangstermijn tot 1 juni 2008. Op 2 oktober 2008 zijn houders van vleeskuikenouderdieren door het PPE per brief op de inhoud van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 gewezen.
Artikel 4 aanhef en onder a. van de verordening schrijft voor dat per dier 1300 cm2 beschikbaar moet zijn. Uit het berechtingsrapport blijkt dat gemiddeld per vleeskuikenouderdier in de stallen 1, 2 en 3 1.241 cm2 beschikbaar was. De minimum-oppervlaktegrens is aldus overschreden met 59 cm2 per dier. Dit betekent concreet dat de pluimveehouder teveel dieren hield op de beschikbare ruimte in de stallen. In de aangepaste schriftelijke verklaring wordt gesteld dat er 21.511 dieren waren opgezet. Dat is een overschrijding van de norm met 4,5%.
Door te veel dieren te bestellen met het oog op mogelijke uitval in de eerste weken na de opzet neemt betrokkene het risico dat bij een geringe uitval de welzijnsnormen zullen worden overschreden. Dat risico komt voor zijn rekening.
Met de overtreding van deze welzijnsnorm heeft betrokkene mogelijk economisch voordeel gehad, aangezien er meer dieren werden gehouden dan de norm toeliet. Naast het sanctioneren van de overtreding van de welzijnsnorm beoogt het Tuchtgerecht het economisch voordeel door middel van het opleggen van een geldboete weg te nemen. Bij de berekening van de geldboete is rekening ghouden met het feit dat door eventuele uitval in de eerste twee weken na de opzet mogelijk minder dieren in de stallen aanwezig waren dan 21.511. Het Tuchtgerecht gaat er bij de vaststelling van de geldboete vanuit dat tenminste 850 dieren tenminste 4% te weinig ruimte hadden.
Het Tuchtgerecht heeft voor het overige niet de indruk dat betrokkene geen zorgvuldige bedrijfsvoering heeft. Omdat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd, legt het Tuchtgerecht de geldboete deels voorwaardelijk op.
Beslissing:
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete is tevens rekening gehouden met het feit dat betrokkene een bedrijf heeft van gemiddelde omvang.
Gelet op het bovenstaande oordeelt het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, Kamer Primaire Sector, dat betrokkene - gelet op artikel 8, eerste en tweede lid, van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 - de volgende tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd:
Een geldboete van € 2.500,- (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), waarvan € 1.250 (zegge: eenduizend tweehonderd vijftig euro) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Het voorwaardelijke deel van de tuchtrechtelijke maatregel wordt ten uitvoer gelegd, indien na het onherroepelijk worden van deze uitspraak niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat binnen de proeftijd niet één van de bepalingen van het bij of krachtens het bepaalde in de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 dan wel enige verordening houdende bepalingen omtrent dierenwelzijn met betrekking tot de pluimveehouderij mag worden overtreden.
Toepasselijke artikelen:
Naast de reeds vermelde artikelen zijn van toepassing de Wet Tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 en het Instellingsbesluit Productschap Pluimvee en Eieren.
Samenstelling van het Tuchtgerecht:
De uitspraak is gedaan door mw. mr. W.N. Everts, voorzitter, P. Vingerling en drs. T.S. de Vries, leden, in aanwezigheid van mr. K. Feenstra, secretaris.