ECLI:NL:TNOKSGR:2011:YC0970 Kamer van toezicht 's-Gravenhage 10-37

ECLI: ECLI:NL:TNOKSGR:2011:YC0970
Datum uitspraak: 11-05-2011
Datum publicatie: 12-05-2011
Zaaknummer(s): 10-37
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen:
  • Klacht ongegrond
  • Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: De kandidaat-notaris heeft klagers - als juridische leken, die bovendien zeer getraumatiseerd waren door de gewelddadige dood van erflaatster  - onjuiste en onvolledige informatie verstrekt en hun onjuist geadviseerd, zonder hun enige bedenktijd voor al dan niet onderling beraad te geven. Daarmee heeft hij onnodig leed toegevoegd aan klagers als erfgenamen.   De kandidaat-notaris heeft voor deze onjuiste informatie zijn verantwoordelijkheid niet genomen.   Zowel de kandidaat-notaris als de notaris heeft geweigerd om als vereffenaar in de nalatenschap op te treden, hoewel daartoe verzocht door klagers. Zowel de kandidaat-notaris als de notaris heeft de schijn van partijdigheid gewekt door in uitlatingen de indruk te De notaris is niet bereid geweest om, in overleg met de gemachtigde van klagers, verder aan een oplossing te werken.  De notaris heeft zich in haar contacten met klagers zeer grievend  tegen hen uitgelaten, zonder rekening te houden met de ontredderde toestand waarin klagers zich bevonden door de gewelddadige dood van erflaatster. Daarbij heeft de notaris ten onrechte via de gerechtsdeurwaarder iedere klager gemaand tot betaling van het volledige nog aan haar te betalen bedrag voor haar werkzaamheden, vermeerderd met de incassokosten en rente. De notaris heeft ten onrechte kosten aan klagers in rekening gebracht, omdat het de kosten betrof die het directe gevolg waren van de onjuiste advisering door de kandidaat-notaris. Voorts is aan klagers het onjuiste advies gegeven om een beroep te doen op Slachtofferhulp Nederland als instantie voor betaling van de declaratie van de notaris.

Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen

’s-Gravenhage 

Beslissing van 11 mei 2011 inzake de klacht onder nummer 10-37 van:

1.      [...],

hierna ook te noemen: klager 1,

2.      [...],

hierna ook te noemen: klaagster 2,

3.      [...],

hierna ook te noemen: klaagster 3,

4.      [...],

hierna ook te noemen: klaagster 4,

5.      [...] , hierna ook te noemen: klaagster 5,

tevens gemachtigde van klagers,

tegen

1.      [...] ,

notaris te [...],

hierna ook te noemen: de notaris,

2.      [...],

als kandidaat-notaris in dienst van de notaris,

hierna ook te noemen: de kandidaat-notaris.

De procedure

De Kamer heeft kennisgenomen van:

·         de klacht, ingekomen op 28 december 2010, met bijlagen;

·         het antwoord van de notaris, met bijlagen;

·         de repliek van klagers met aanvulling en wijziging van de klacht, met bijlagen;

·         de dupliek van de notaris.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 april 2011.

Daarbij waren aanwezig:

·         klaagsters 2 en 5, de laatste tevens in haar hoedanigheid van gemachtigde van klagers,

·         de notaris.

De kandidaat-notaris is -  hoewel behoorlijk opgeroepen  - niet verschenen. De notaris heeft meegedeeld dat de kandidaat -notaris al geruime tijd ernstig ziek is en dat zij mede namens hem optreedt.

Van het verhandelde is proces­verbaal opgemaakt met daaraan in kopie gehecht de pleitaantekeningen van de gemachtigde van klagers.

De feiten

Op 5 juni 2009 is [...] [hierna: erflaatster] door een geweldsmisdrijf om het leven gekomen. Zij heeft niet bij testament over haar nalatenschap beschikt. Volgens de wettelijke erfopvolging bij versterf had en heeft erflaatster als erfgenamen achtergelaten haar vader [klager 1] en haar vier zusters [klaagsters 2, 3 en 4 en [5e erfgenaam], die niet in deze klachtprocedure optreedt].

Op 18 juni 2009 vond een bespreking plaats tussen de erfgenamen, met uitzondering van klaagster 3, en de kandidaat-notaris. Tijdens die bespreking hebben de aanwezige erfgenamen een verklaring van beneficiaire aanvaarding getekend en hebben klager 1, klaagster 4 en [5e erfgenaam] een boedelvolmacht verleend aan klaagster 2.

De notaris heeft voor de door de kandidaat-notaris en haar verrichte werkzaamheden op 30 juni 2010 een declaratie tot een bedrag van € 2.857,72 ingediend bij de erfgenamen, onder het voorbehoud dat de toen nog aan te stellen vereffenaar ermee akkoord gaat dat een bedrag van € 1.150,--, dat de notaris uit handen van de politie ontvangen had als aangetroffen in de woning van erflaatster, zou worden aangewend voor de (gedeeltelijke) voldoening van de boedelkosten. Na betwisting van de declaratie door de erfgenamen is ieder van hen door een door de notaris ingeschakeld gerechtsdeurwaarderskantoor op 4 november 2010 gemaand tot betaling van € 3.330,50 (inclusief incassokosten en rente) en op 23 november 2010 tot betaling van € 3.334, 97 (idem).

Tussen enerzijds klagers en hun gemachtigde en anderzijds de notaris, de kandidaat-notaris en overige medewerkers van het kantoor van de notaris is over de afwikkeling van de nalatenschap gecorrespondeerd en zijn telefoongesprekken gevoerd. Kopieën van de betreffende brieven, mails en schriftelijke aantekeningen zijn in deze procedure door partijen overgelegd. Voor zover van belang wordt hiernaar verwezen in de overwegingen onder de klacht, het verweer en de beoordeling van de klacht.

De klacht en het verweer van de notaris, mede namens de kandidaat-notaris  
De klacht

De klacht valt -  voor zover gehandhaafd, van belang en zakelijk weergegeven  - uiteen in de volgende onderdelen.

1.      De kandidaat-notaris heeft klagers - als juridische leken, die bovendien zeer getraumatiseerd waren door de gewelddadige dood van erflaatster  - onjuiste en onvolledige informatie verstrekt en hun onjuist geadviseerd, zonder hun enige bedenktijd voor al dan niet onderling beraad te geven. Daarmee heeft hij onnodig leed toegevoegd aan klagers als erfgenamen.

Tijdens het gesprek op 18 juni 2009 met de kandidaat-notaris, is door de aanwezige erfgenamen aan hem meegedeeld, dat de nalatenschap complex en negatief was. In plaats van de individuele erfgenamen erop te wijzen dat zij ieder voor zich de keuze hadden tussen zuivere aanvaarding, beneficiaire aanvaarding of verwerping van de nalatenschap, heeft de kandidaat-notaris in dit gesprek klagers voorgespiegeld dat beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap de goedkoopste en beste optie was. Verwerping, geopperd door klaagster 2, heeft hij tijdens dat gesprek onmiddellijk van de hand gewezen als de slechtste en nadeligste optie. De kandidaat-notaris heeft de aanwezige klagers voorgehouden dat de negatieve nalatenschap opgelost moest worden en dat verwerping voor klagers zou leiden tot aanzienlijke kosten. Bij verwerping zouden volgens de kandidaat-notaris de nazaten van erfgenamen achtervolgd worden door schuldeisers, terwijl die nazaten ook hoge kosten zouden moeten maken om eveneens de nalatenschap te verwerpen. Ook zouden de erfgenamen volgens de kandidaat-notaris bij verwerping opdraaien voor hoge notariskosten, omdat de notaris die nazaten zou moeten opsporen.

Daarbij heeft de kandidaat-notaris de aanwezige klagers ten onrechte meegedeeld dat de erfgenamen, vanwege het feit dat de nalatenschap zeer negatief was, slechts een verzoek in hoefden te dienen bij de rechtbank om een vereffenaar aan te stellen, waarna de rechtbank een vereffenaar zou aanwijzen die de nalatenschap kosteloos en definitief zou afwikkelen. De indiening van het verzoek bij de rechtbank zou ook geen kosten hoeven op te leveren, omdat de erfgenamen dit verzoek volgens de kandidaat-notaris zelf zouden kunnen indienen. Klaagster 2 zou, daartoe gevolmachtigd door de overige erfgenamen, zelf, dus ook zonder tussenkomst van een advocaat, bij de rechtbank een verzoek moeten indienen tot benoeming van een vereffenaar van de nalatenschap.

De voor de beneficiaire aanvaarding benodigde papieren -  verklaringen en boedelvolmachten  - bleek de kandidaat-notaris al tijdens dit gesprek klaar te hebben liggen.

2.      De kandidaat-notaris heeft voor deze onjuiste informatie zijn verantwoordelijkheid niet genomen.

Indiening van het verzoek tot benoeming van een vereffenaar bij de rechtbank bleek alleen te kunnen via tussenkomst van een advocaat en de hoge kosten daarvan zouden de erfgenamen zelf moeten betalen. Daarbij dienden de erfgenamen, anders dan hun was meegedeeld door de kandidaat-notaris, volgens de rechtbank in eerste instantie zelf een vereffenaar aan te dragen, die naar het oordeel van de rechtbank geschikt zou zijn voor de afwikkeling van de complexe nalatenschap. Klaagster 2 heeft bij brief van 6 augustus 2009 de kandidaat-notaris aansprakelijk gesteld voor de kosten voor het benoemen van een vereffenaar maar heeft hem de mogelijkheid geboden dit ondershands met de erfgenamen te regelen. Op dat aanbod is de kandidaat-notaris niet ingegaan. Bij dezelfde mail gaf hij toe, onder betuiging van zijn spijt, dat hij ten onrechte ervan uitgegaan was dat het vereiste van een advocaat niet van toepassing zou zijn indien een erfgenaam verzoekt een vereffenaar aan te stellen. Uit deze mail en zijn eerdere mail van 4 augustus 2009 bleek klagers ook dat de kandidaat-notaris pas nadat zijn onjuiste advisering tot de onherroepelijke gevolgen van beneficiaire aanvaarding geleid had en hij de erfgenamen in grote problemen gebracht had, inlichtingen is gaan inwinnen bij de gerechtelijke instanties.

3.      Zowel de kandidaat-notaris als de notaris heeft geweigerd om als vereffenaar in de nalatenschap op te treden, hoewel daartoe verzocht door klagers.

Het verzoek om als vereffenaar in de nalatenschap op te treden werd gedaan bij mail van 25 augustus 2009 van klaagster 2 namens de overige erfgenamen. Dit verzoek werd door de kandidaat-notaris bij mail van 1 september 2009 geweigerd met als reden dat het kantoor van de notaris een betrekkelijk klein kantoor was en dat de tijd die de afwikkeling van de nalatenschap zou vergen niet door het kantoor zou kunnen worden vrijgemaakt.

Een verzoek van de griffie van de rechtbank ’s-Gravenhage om als vereffenaar op te treden werd door de notaris bij brief van 15 februari 2010 geweigerd, onder verwijzing naar de beperkte capaciteit van haar kantoor. Ook het herhaalde verzoek bij mail van 23 juni 2010 van klaagster 2 werd door de notaris bij brief van 1 juli 2010 geweigerd.

4.      Zowel de kandidaat-notaris als de notaris heeft de schijn van partijdigheid gewekt door in uitlatingen de indruk te wekken op te komen voor de belangen van mogelijke schuldeisers in het algemeen (voor wat betreft de kandidaat-notaris) en van de Rabobank als schuldeiser in het bijzonder (voor wat betreft de notaris) in plaats van voor de belangen van de erfgenamen.

Dit blijkt volgens klagers uit de eenzijdige en onjuiste advisering door de kandidaat-notaris die slechts gericht lijkt te zijn geweest op een beneficiaire aanvaarding, teneinde een vereffening van de negatieve nalatenschap te bewerkstelligen.

Dit blijkt volgens klagers eveneens uit het gestelde in de brief van 25 oktober 2010 van de notaris aan de gemachtigde van klagers, dat de Rabobank, met nog een aanzienlijke vordering op de nalatenschap, bij verwerping door de naaste familie niet stil zou blijven zitten en niet de volgende kring van erfgenamen zou aanspreken. Juist deze bank, die ook internationaal actief is en een grote juridische afdeling heeft, zou alles in het werk stellen om vorderingen op de erfgenamen te verhalen. Daarbij zouden volgens de notaris de schulden op de kinderen van een verwerpende erfgenaam dan wel diens kindskinderen kunnen worden verhaald. Deze uitlatingen van de notaris komen op klagers over als meer gericht op bangmakerij dan op een genuanceerde en juiste stellingname.

5.      De notaris is niet bereid geweest om, in overleg met de gemachtigde van klagers, verder aan een oplossing te werken.

Op het verzoek van de gemachtigde bij brief van 21 september 2010 om vóór 10 oktober 2010 contact op te nemen met de gemachtigde, teneinde een oplossing te bereiken, reageerde de notaris met een uitnodiging aan de erfgenamen via haar brief aan klaagster 2 om de inhoud van de brief van gemachtigde met de notaris op haar kantoor te bespreken, zulks in plaats van de machtiging bij twijfel van haar kant aan klagers of de gemachtigde op te vragen. Zelfs toen er geen twijfel meer kon zijn over het optreden van de gemachtigde namens de erfgenamen, weigerde de notaris tijdens een telefoongesprek op 21 oktober 2010 met de gemachtigde om met haar van gedachten te wisselen over de problematiek en om aan te geven of zij bereid was om mee te werken aan een oplossing. Desondanks heeft de gemachtigde bij brief van 21 oktober 2010 nogmaals haar bereidheid uitgesproken om met de notaris van gedachten te wisselen voor een oplossing, met als reactie van de notaris bij brief van 25 oktober 2010 aan de gemachtigde dat zij haar eerder aan klagers verkondigde standpunten handhaafde evenals haar declaratie.

6.      De notaris heeft zich in haar contacten met klagers zeer grievend  tegen hen uitgelaten, zonder rekening te houden met de ontredderde toestand waarin klagers zich bevonden door de gewelddadige dood van erflaatster.

In haar brief van 1 juli 2010 verweet de notaris klaagster 2 dat haar mails “niets anders dan klachten, verwijten en bedreigingen” zouden bevatten. Daarnaast beschuldigde de notaris in haar brief van 25 oktober 2010 de gemachtigde van klagers van een dwingende opstelling en een dreigende toon in mails, brieven en telefoontjes. Van een dreigende toon in correspondentie en anderszins is volgens klagers echter geen sprake geweest, wel van op beschaafde wijze geuite klachten en verwijten. De notaris heeft zich die klachten niet aangetrokken en geen poging gedaan de problemen op te lossen. Ook de bewering in dezelfde brief van 25 oktober 2010 dat de notaris de indruk heeft dat de familie de emoties in verband met de moord op erflaatster gedeeltelijk op haar kantoor richt, is door klagers als zeer grievend ervaren, mist iedere grond en onderbouwing en duidt voorts op een ernstig gebrek aan inlevingsvermogen bij de notaris.

7.      De notaris heeft ten onrechte kosten aan klagers in rekening gebracht, omdat het de kosten betrof die het directe gevolg waren van de onjuiste advisering door de kandidaat-notaris. Voorts is aan klagers het onjuiste advies gegeven om een beroep te doen op Slachtofferhulp Nederland als instantie voor betaling van de declaratie van de notaris.

8.      Daarbij heeft de notaris ten onrechte via de gerechtsdeurwaarder iedere klager gemaand tot betaling van het volledige nog aan haar te betalen bedrag voor haar werkzaamheden, vermeerderd met de incassokosten en rente.

Volgens klagers zou iedere erfgenaam ten hoogste zijn/haar aandeel in de declaratie behoren te betalen.

Het verweer

De notaris heeft, zoals zij ter zitting heeft meegedeeld, mede namens de kandidaat-notaris gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna -  voor zover nodig  - zal worden besproken.

De beoordeling van de klacht
Klachtonderdeel 1

De Kamer acht voldoende gebleken, dat de kandidaat-notaris tijdens de bespreking op 18 juni 2009 de erfgenamen heeft geadviseerd de nalatenschap beneficiair te aanvaarden. Dat blijkt uit zijn brief van 28 juli 2009 aan de rechtbank waarin dit met zoveel woorden staat. Dat de kandidaat-notaris aanstuurde op beneficiaire aanvaarding blijkt verder uit zijn aantekeningen in het dossier naar aanleiding van ingekomen telefoongesprekken met:

·         klaagster 4 op 11 juni 2009: “nal.negatief”; “besproken: ben. aanvaarden”; “ze waren al op de hoogte v/h feit dat ze zo min mogelijk moeten doen als ze ben. willen aanvaarden”;

·         [...], kandidaat-notaris verbonden aan notariskantoor [ander notariskantoor] te [...], op 18 juni 2009 tussen 11.54 en 12.14 uur: “vader had gezegd dat ze gaan verwerpen”; “gezegd: nee, vanmiddag komen ze benef. aanv. tekenen”.

Voorts staat als niet weersproken vast, dat de kandidaat-notaris op 18 juni 2009 wist dat de nalatenschap complex en (zeer) negatief was.

Naar het oordeel van de Kamer van Toezicht had de kandidaat-notaris gezien de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden op zijn minst - naast de mogelijkheid van beneficiaire aanvaarding - ook de mogelijkheid van verwerping met de aanwezige erfgenamen  moeten bespreken, hun daarbij moeten wijzen op mogelijke gevolgen/risico’s van elke keuze en hun vervolgens een termijn voor beraad moeten geven om hun keuze te maken. Niet gebleken is dat de kandidaat-notaris dat heeft gedaan.

De schriftelijke informatie, waarin de verschillende keuzes ten aanzien van aanvaarding en verwerping van de nalatenschap worden uitgelegd is pas aan het einde van de bespreking aan de erfgenamen verstrekt, dus nadat de aanwezige erfgenamen voor beneficiaire aanvaarding hadden gekozen. Deze informatie hield bovendien niet een voor deze nalatenschap terzake doende bespreking in van mogelijke gevolgen/risico’s van elke keuze, maar is eveneens uitdrukkelijk gericht op de wenselijkheid van beneficiaire aanvaarding, zoals blijkt uit de betreffende alinea’s op pagina 2 van de brief.

Voorts staat vast, dat de kandidaat-notaris de erfgenamen onjuist heeft ingelicht over de procedure tot benoeming van een vereffenaar en de daaraan verbonden kosten.

Gelet op het voorgaande is de Kamer van oordeel dat de kandidaat-notaris bij de bespreking van 18 juni 2009 is tekortgeschoten zowel in zijn onderzoeksplicht als in zijn informatieplicht jegens de erfgenamen.

Dit tekortschieten is tuchtrechtelijk verwijtbaar en maakt de klacht op dit onderdeel jegens de kandidaat-notaris gegrond.  

Klachtonderdeel 2

Gelet op de achteraf gebleken onjuistheden in het advies van de kandidaat-notaris over het verzoek aan de rechtbank tot benoeming van een vereffenaar, dat in tegenstelling tot zijn advies, niet mogelijk was zonder tussenkomst van een advocaat, en de verkeerde veronderstelling ingegeven door de kandidaat-notaris dat de rechtbank een vereffenaar zou aanwijzen, terwijl achteraf bleek dat de erfgenamen zelf hiervoor een voorstel zouden moeten doen bij de rechtbank, had het op de weg van de kandidaat-notaris gelegen om in overleg met de erfgenamen te trachten hen hierin op de een of andere manier tegemoet te komen, zoals voorgesteld door klaagster 2 bij haar mail van 6 augustus 2009. De enkele spijtbetuiging van de kandidaat-notaris aan klaagster 2 bij zijn antwoordmail van 6 augustus 2009 is daartoe naar het oordeel van de Kamer onvoldoende.

Dit klachtonderdeel is daarom jegens de kandidaat-notaris gegrond.

Klachtonderdeel 3

Gelet op de onjuiste inlichtingen, die omtrent de procedure van de vereffening door de kandidaat-notaris aan de erfgenamen was verstrekt, had het naar het oordeel van de Kamer voor de hand gelegen, dat de notaris en de kandidaat-notaris de erfgenamen tegemoet waren gekomen en het vereffenaarschap in dit geval wel op zich hadden genomen, dan wel tenminste daar meer betrokkenheid bij hadden moeten betonen, bijvoorbeeld door zelf een vereffenaar voor te stellen.

Dit klachtonderdeel is daarom jegens de notaris en de kandidaat-notaris gegrond.

Klachtonderdeel 4

Noch uit de advisering van de kandidaat-notaris noch uit de daaropvolgende reacties van de notaris jegens klagers valt naar het oordeel van de Kamer enige concrete aanwijzing af te leiden om aan te nemen, dat de kandidaat-notaris of de notaris de belangen van één of meer schuldeisers van de nalatenschap voorop stelden. De notaris heeft dit klachtonderdeel weersproken en klagers hebben dit verwijt niet, althans onvoldoende aannemelijk gemaakt.

Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel 5

Uit de stukken blijkt dat de gemachtigde van klagers drie keer aan de notaris heeft voorgesteld om samen te proberen tot een oplossing te komen. De notaris heeft weliswaar in reactie daarop alle erfgenamen uitgenodigd, kennelijk omdat zij twijfelde omtrent de bevoegdheid van [klaagster 5] als gemachtigde, maar zij is, nadat deze bevoegdheid om op te treden als gemachtigde van [klaagster 5] was komen vast te staan, niet meer ingegaan op verzoeken om in onderling overleg de kwestie op te lossen.

In haar brief van 25 oktober 2010 heeft de notaris de gemachtigde meegedeeld dat zij haar eerder aan klagers verkondigde standpunten handhaafde evenals haar declaratie.

Gelet op het feit dat de kandidaat-notaris de erfgenamen verkeerd had voorgelicht omtrent de vereffeningsprocedure, had van de notaris een meer oplossingsgerichte houding verwacht mogen worden.

Dit klachtonderdeel is daarom ten aanzien van de notaris gegrond.

Klachtonderdeel 6

De door klagers aangehaalde en door hen als grievend ervaren beweringen van de notaris in haar brieven van 1 juli 2010 en 25 oktober 2010 getuigen naar het oordeel van de Kamer niet van een zakelijke, professionele opstelling bij de notaris. Met de klagers is de Kamer van Toezicht van oordeel dat de notaris met deze opstelling weinig inlevingsvermogen en tact jegens klagers, die zich geconfronteerd hadden gezien met de gewelddadige dood van hun dochter c.q. zuster, heeft getoond. Daaraan doet het onderling verschil in standpunten tussen klagers en de notaris niet af.

Dit klachtonderdeel is daarom ten aanzien van de notaris gegrond.

Klachtonderdeel 7

Voor wat betreft het verwijt dat de notaris ten onrechte kosten in rekening heeft gebracht  verwijst de Kamer van Toezicht naar hetgeen hiervoor is overwogen bij klachtonderdelen 1 en 2. Voor zover klagers menen dat het door de notaris berekende bedrag te hoog is, is de Kamer niet bevoegd. Klagers kunnen zich daarvoor wenden tot de ringvoorzitter, die beslist omtrent declaratiegeschillen.

Het verwijt dat de notaris klagers ten onrechte verwezen heeft naar Slachtofferhulp Nederland als instantie voor betaling van haar declaratie, acht de Kamer niet terecht. De notaris heeft voldoende aannemelijk gemaakt, dat zij de erfgenamen naar Slachtofferhulp heeft verwezen, nadat één van de erfgenamen op 6 augustus 2009 aan een medewerker van het notariskantoor had gemeld dat de kosten daar geclaimd zouden kunnen worden en het verzoek had gedaan aan het notariskantoor om per fax te bevestigen dat het notariskantoor de afwikkeling van de nalatenschap behandelde. Het daaromtrent door de notaris gestelde vindt steun in de aantekeningen van de kandidaat-notaris in het dossier.  

Dit klachtonderdeel is daarom in beide opzichten ongegrond.

Klachtonderdeel 8

Artikel 6 van boek 6 BW bepaalt dat, wanneer een prestatie door twee of meer schuldenaren verschuldigd is, zij ieder voor een gelijk deel aansprakelijk zijn, tenzij uit wet, gewoonte of rechtshandeling voortvloeit, dat zij voor ongelijke delen of hoofdelijk verbonden zijn.

De notaris heeft niet duidelijk gemaakt, op grond waarvan ieder der erfgenamen hoofdelijk voor het geheel van haar declaratie aansprakelijk zou zijn.

Dit klachtonderdeel is daarom jegens de notaris gegrond.

De maatregel

De Kamer van Toezicht is van oordeel dat de gegrond verklaarde klachtonderdelen gezien de ernst daarvan zowel voor de kandidaat-notaris als voor de notaris een berisping rechtvaardigen.

Voor wat de kandidaat-notaris betreft, neemt de Kamer daarbij in aanmerking de ernst van het hem gemaakte verwijt, alsmede dat hij vanaf september 1994 in de hoedanigheid van kandidaat-notaris werkzaam is en vanaf de dag van zijn beëdiging op 21 januari 2001 voor zijn eerste waarneming regelmatig voor verschillende notarissen heeft mogen waarnemen.

Voor wat de notaris betreft, neemt de Kamer daarbij in aanmerking dat de notaris onvoldoende regie over het functioneren van de kandidaat-notaris heeft gevoerd, nagelaten heeft maatregelen te treffen die gezien de omstandigheden redelijk en billijk zouden zijn geweest en voorts is tekortgeschoten in een correcte bejegening van klagers.

De beslissing

De Kamer voornoemd:

verklaart voor de kandidaat-notaris de klachtonderdelen 1 tot en met 3 gegrond;

legt de kandidaat-notaris hiervoor de maatregel van berisping op;

verklaart voor de notaris de klachtonderdelen 5, 6 en 8 gegrond;

legt de notaris hiervoor de maatregel van berisping op;

bepaalt dat de opgelegde maatregelen, nadat deze beslissing in kracht van gewijsde zal zijn gegaan, zullen worden tenuitvoergelegd op een nader te bepalen vergadering van de Kamer, waartoe de kandidaat-notaris respectievelijk de notaris per aangetekende brief zal worden opgeroepen door de secretaris;

verklaart de klachtonderdelen 4 en 7 ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mrs. M.G.L. den Os-Brand, voorzitter, O. van der Burg, R. van der Galiën, P.H.B. Gorsira en J. Smal, bijgestaan door de secretaris, mr. A. Saab, en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2011.

Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH  Amsterdam, binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief.