ECLI:NL:TNOKROE:2011:YC0577 Kamer van toezicht Roermond KL 2/2008

ECLI: ECLI:NL:TNOKROE:2011:YC0577
Datum uitspraak: 10-01-2011
Datum publicatie: 21-01-2011
Zaaknummer(s): KL 2/2008
Onderwerp: Registergoed
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De notariële tuchtnorm ziet ook op de kandidaat-notaris, maar niet slechts van toepassing wanneer de kandidaat-notaris optreedt als waarnemer van de notaris. Ook wanneer de kandidaat-notaris in ondergeschiktheid aan de notaris heeft gehandeld (en mogelijk zelfs niet als behandelaar van het dossier heeft gefungeerd) impliceert dit niet dat er geen sprake kan zijn van tuchtrechtelijke aansprakelijkheid. Inzoverre doet de interne, afhankelijke positie van de kandidaat-notaris niet terzake. Wel kan er aanleiding zijn om , indien de norm is overtreden, bij de oplegging van een eventuele sanctie daarmee rekening te houden. In het onderhavige geval is echter onvoldoende gebleken van onbjevtieve feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat, naast de notaris, ook de kandidaat-notaris klachtwaardig heeft gehandeld.

                                     Kamer van toezicht over de notarissen

                                                  en kandidaat-notarissen

                                                            te Roermond

Nummer: KL 10/2008

                                                           BESLISSING

van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen

te Roermond op de klacht van:

het Bureau Financieel Toezicht,

gevestigd te Utrecht,

postbus 14052, 3508 SC Utrecht,

hierna te noemen: het BFT

tegen:

kandidaat-notaris mr. X ,

werkzaam op het kantoor van mr. Y te A,

postbus 3410, 5902 RK Venlo,

hierna te noemen: X.

1. De procedure

Het verloop van procedure blijkt uit:

-het rapport van het BFT van 7 november 2008 tevens bevattende de klacht, met bijlagen;

-het verweerschrift van X van 25 februari 2009;

-de beslissing van de voorzitter van de kamer van 18 maart 2009, waarbij de klacht is afgewezen vanwege kennelijke ongegrondheid;

-het verzetschrift van het BFT van 27 maart 2009 met bijlagen;

-het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 7 mei 2009, waar het verzet gelijktijdig is behandeld met de klacht van het BFT (klachtnr. 2/2007) tegen notaris mr.  Y, werkgever van X;

-de beslissing van de kamer van 18 juni 2009, waarbij het verzet gegrond is verklaard en de beslissing van 18 maart 2009 is komen te vervallen;

-de repliek van het BFT van 13 juni 2009;

-de dupliek van X van 1 september 2009.

De kamer heeft vervolgens beslist om de voortzetting van de behandeling van de onderhavige klacht aan te houden totdat door het gerechtshof te Amsterdam uitspraak is gedaan in het hoger beroep tegen de beslissing van de kamer van 18 juni 2009 inzake de klacht van het BFT tegen Y, van welke aanhouding partijen in kennis zijn gesteld bij brief van 28 januari 2010. Het gerechtshof heeft uitspraak gedaan op 31 augustus 2010.

De kamer heeft op 22 november 2010 beraadslaagd.

2. De inhoud van de klacht

Kort gezegd bestaat de klacht van het BFT tegen X erin, zo begrijpt de kamer uit de recapitulatie op bladzijde 54 van het rapport van het BFT, dat ook aan X, die volgens het BFT in het dossier Q-weg als dossierbehandelaar is opgetreden en de gesprekken op 13 oktober 2006 met de partijen in die transactie heeft bijgewoond, veel van de gedragingen van Y in datzelfde dossier zijn toe te rekenen, en ook tuchtrechtelijk aan haar verwijtbaar zijn. Het BFT heeft (de aard van) de klachten tegen X nog toegelicht in zijn repliek van 13 juli 2009.    

3. Het standpunt van X

X heeft verweer gevoerd in het verweerschrift van 25 februari 2009 en in haar dupliek van 1 september 2009. Dit verweer zal hierna, waar nodig, aan de orde komen.

4. Beoordeling van de klacht

De kamer is allereerst van oordeel, zoals ook al vermeld in haar beslissing van 18 juni 2009 op het verzet, dat de tuchtrechtelijke norm van artikel 98 lid 1 Wna, welke ook ziet op de kandidaat-notaris, niet slechts van toepassing is wanneer deze optreedt als waarnemer. Ook wanneer de kandidaat-notaris, zoals in het onderhavige geval kennelijk het geval is geweest, in ondergeschiktheid aan de notaris heeft gehandeld (en mogelijk zelfs niet als behandelaar heeft gefungeerd) impliceert dit niet dat er geen sprake kan zijn van tuchtrechtelijke aansprakelijkheid. Inzoverre doet de interne, afhankelijke positie van de kandidaat-notaris niet terzake. Wel kan er aanleiding zijn om, indien de norm is overtreden, bij de oplegging van een eventuele sanctie daarmee rekening te houden.

De klachtonderdelen van het BFT tegen X worden her en der vermeld in het rapport van 7 november 2008, welk rapport ook en vooral betrekking heeft op Y, en worden daarin (nagenoeg) alle gekoppeld aan de gedragingen van Y, en ook gebaseerd op dezelfde feiten. In zijn repliek van 13 juli 2009 heeft het BFT die feiten en/of gedragingen nog eens herschikt onder punten A. tot en met H., en in die punten voorts aangegeven waarom het BFT het niet eens is met de toen al bekende beslissing van de kamer d.d. 18 juni 2009 op (onderdelen van) die punten in de klacht tegen Y. Onder de aantekening dat naar het oordeel van de kamer door deze handelwijze de inzichtelijkheid over de vraag welke feiten en gedragingen het BFT nu precies ten grondslag wenst te leggen aan haar klacht tegen X niet wordt vergroot, is overwogen als volgt.

Zoals vermeld in rubriek 1 heeft het gerechtshof Amsterdam inmiddels uitspraak gedaan op het hoger beroep tegen de beslissing van de kamer van 18 juni 2009 inzake Y. Daarin is -onder meer en voor zover hier van belang- die beslissing vernietigd ten aanzien van rechtsoverweging 3.3. daarvan en dat klachtonderdeel alsnog gegrond verklaard, en voor het overige bekrachtigd. Dit betekent dat thans vast staat dat van de klachtonderdelen jegens Y in het dossier Q-weg de volgende onderdelen gegrond zijn verklaard:

1. het op 30 november 2006 in ontvangst nemen van € 33.102,-- aan contanten;

2. het passeren van de leveringsakte op 30 november 2006 zonder dat toen reeds het volledige bedrag ter beschikking was van de notaris;

3. het gebruik van de door de verkopers afgegeven volmachten zonder dat daarin ook was voorzien in de bevoegdheid tot verrekening;

4. de leveringsakte had aan (één der) partijen tevens in het Duits moeten worden gestuurd, hetgeen niet is gebeurd. 

Gelet op de door het BFT gekozen handelwijze om de klachtonderdelen tegen X te koppelen aan de gedragingen van Y en te baseren op dezelfde feiten betekent het voorgaande dat thans nog slechts de klachtonderdelen tegen X die verband houden met voormelde, in de klacht tegen Y nu definitief gegrond verklaarde, klachtonderdelen aan de orde behoeven te komen. Immers, waar Y niet klachtwaardig heeft gehandeld heeft X dit zeker niet gedaan, en in zoverre dient de klacht op de overige onderdelen ongegrond verklaard te worden.    

Met betrekking tot de hierbovenvermelde klachtonderdelen 1. tot en met 3. heeft het  BFT in zijn repliek van 13 juli 2009 onder punt A., reeds rekening houdend met de gegrondverklaring door de kamer d.d. 18 juni 2009 van die klachtonderdelen jegens Y, uiteengezet waarom ook X hier klachtwaardig zou hebben gehandeld.

Gesteld is dat zij wist dat er gepasseerd zou worden zonder dat het nog te betalen bedrag was voldaan door de koper, dat zij betrokken was bij het in ontvangst nemen van het contante geldbedrag, dat zij nauw betrokken was bij het opstellen van de volmachten en de akte van levering en dat zij (deels) aanwezig is geweest bij de gesprekken met de partijen; zij heeft Y echter niet weerhouden te passeren zonder dat betaald was, niet weerhouden de contanten aan te nemen en niet weerhouden te passeren met ontoereikende volmachten.

X heeft zich verweerd door onder meer te stellen dat zij bij het passeren van de akte in het geheel niet betrokken is geweest, en dat haar aandeel daarin slechts was de koper erop te wijzen dat het benodigde geld tijdig op de derdenrekening van de notaris moest staan; toen dat laatste niet het geval bleek te zijn, heeft zij Y hiervan in kennis gesteld.

De kamer overweegt het volgende. Het BFT gaat er, gelet op de verwijten aan X, inhoudend dat zij Y had dienen te weerhouden van het passeren zonder volledige betaling en toereikende volmacht en het in ontvangst nemen van contanten, blijkbaar van uit dat X er -tijdig- van op de hoogte was dat een en ander zou gaan plaatsvinden, en het BFT gaat er daarnaast van uit dat X dan ook daadwerkelijk in de gelegenheid is geweest om Y van dit -als gezegd klachtwaardige- handelen te weerhouden.

Waar deze beide uitgangspunten op gebaseerd zijn is de kamer niet duidelijk kunnen worden. Het BFT heeft onvoldoende aangetoond dat X volledig en tijdig op de hoogte was, temeer gelet op het verweer van X inhoudend dat zij niet rechtstreeks betrokken was bij het passeren van de akte op 30 november 2006 -blijkens de akte was daar van de kant van het notariskantoor naast Y aanwezig een andere medewerkster van het notariskantoor, die optrad als gevolmachtigde van verkopers-, gelet op de lezing van Y omtrent de gang van zaken in het rapport van het BFT van 7 november 2008, en gelet op hetgeen bij de behandeling van de zaken X en Y op 7 mei 2009 door laatstgenoemden is verklaard. Wat nu precies de rol van X in het geheel is geweest, op welke wijze X en Y in dit dossier hebben samengewerkt en waarvan X nu wel of niet op de hoogte was heeft het BFT onvoldoende concreet kunnen maken, waaraan mogelijk debet is de omstandigheid dat X, anders dan Y, niet door het BFT is gehoord.

De kamer laat hierbij nog daar of, zo X inderdaad wel volledig en tijdig op de hoogte zou zijn geweest van het handelen van Y, zij daadwerkelijk de mogelijkheid zou hebben gehad om in te grijpen, en, zo dit wel had gekund, of dit effect zou hebben gehad. De kamer hecht eraan op te merken dat de voorhanden gegevens sterk in de richting ervan wijzen dat Y in het dossier Q-weg zelf nadrukkelijk de touwtjes in handen had en X zeker niet bij alles heeft betrokken. Onder die omstandigheden is het de vraag of de bijsturende, corrigerende en zelfs controlerende taak die het BFT hier van X verwacht redelijkerwijs van haar gevergd kan worden.

Conclusie moet dan ook zijn dat onvoldoende is gebleken van objectieve feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat, naast Y, ook X klachtwaardig heeft gehandeld op de 4 bovenvermelde klachtonderdelen.

Gelet op het eerder hierboven al gegeven oordeel over de overige klachtonderdelen zal de klacht dan ook integraal ongegrond verklaard worden.

De beslissing

De kamer:

verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mrs. P.J. Voncken, voorzitter, M.P.F. van Dooren, J.J.G.M. Kuijpers, H.J.M.E. Mathijsen en J.A.P. Dings, bijgestaan door H.J.M. Dahlmans, secretaris, en op 10 januari 2011 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter in tegenwoordigheid van de secretaris.

De secretaris,                                                          De voorzitter,

H.J.M. Dahlmans                                                   mr. P.J. Voncken