ECLI:NL:TNOKARN:2011:YC0582 Kamer van toezicht Arnhem 07.831/2010/956

ECLI: ECLI:NL:TNOKARN:2011:YC0582
Datum uitspraak: 18-01-2011
Datum publicatie: 09-02-2011
Zaaknummer(s): 07.831/2010/956
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen:
  • Klacht gegrond zonder maatregel
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Nalatenschap. Notaris in bij testament behorend codicil benoemd tot bezorger van de crematie van erflater en beredderaar van diens nalatenschap. Beoordeling tijdsverloop direct na overlijden erflater enerzijds en na kennisname door notaris van testament en codicil anderzijds en handelen van notaris in de tussenliggende periodes. Klacht deels gegrond, geen maatregel opgelegd.  

KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE ARNHEM

Kenmerk: 07.831/2010/956

Beslissing van de Kamer van Toezicht te Arnhem op de klacht van

[…],

wonende te […]

tegen

[…],

notaris te […]

Partijen zullen verder klager en de notaris worden genoemd.

1. De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-  de brief met bijlagen van klager van 15 april 2010, waarin de klacht tegen

   de notaris is neergelegd;

-  de brief met bijlagen van de notaris van 21 april 2010;

-  de brief van klager van 6 mei 2010;

-  de brief van de notaris van 28 mei 2010;

-  de mondelinge behandeling van de klacht op 24 november 2010, waarbij

  zijn verschenen: klager, diens echtgenote en de notaris met zijn kandidaat

  […].

2. De feiten

2.1. De vader van klager, [B], heeft in 1998 bij notaris [C] een testament laten opmaken. Bij het testament behoort een codicil van 4 augustus 1998. Daarin is notaris [C], althans diens eventuele plaatsvervanger of opvolger, benoemd tot uitvoerder van de uiterste wilsbeschikking van [B], bezorger van diens crematie en beredderaar van diens boedel en nalatenschap.

2.2. De notaris heeft de lopende zaken van notaris [C] overgenomen. Op 18 maart 2003 heeft de notaris met [B] gesproken over het testament en het codicil. Beide stukken waren op het kantoor van de notaris aanwezig. In 2003 is daarin geen wijziging aangebracht.

2.3. Op vrijdag 29 juni 2007 is [B] overleden. Op die datum is diens zoon [D], de broer van klager, op het kantoor van de notaris geweest. [D] had het testament en het codicil bij zich alsmede een verklaring van overlijden.

2.4. De notaris heeft diezelfde dag bij het Centraal Testamenten Register (hierna: ‘het CTR’) geïnformeerd of het bij de notaris in bezit zijnde testament het laatste testament van [B] was.

2.5. Op dinsdag 3 juli 2007 heeft het CTR bevestigd dat de notaris in het bezit was van de laatste versie van het testament. Diezelfde dag heeft de notaris [D] hiervan telefonisch op de hoogte gesteld en met hem overlegd over de mogelijkheid dat [D] als boedelgevolmachtigde zou optreden. Daarvoor was de toestemming van klager vereist.

2.6. Op 4 juli 2007 heeft de, door [D] geregelde, crematie van [B] plaatsgevonden.

2.7. Op 11 juli 2007 is door de notaris een opdrachtbevestiging aan [D] gezonden.

2.8. Op 31 juli 2007 is door de notaris een brief aan klager gezonden. Daarin is door de notaris aangegeven dat [D] als boedelgevolmachtigde wenste op te treden. Klager heeft daarmee niet ingestemd.

3. De klacht

3.1. Klager verwijt de notaris, samengevat weergegeven, dat hij de laatste wil van [B] niet heeft uitgevoerd. Met [B] is overeengekomen dat de notaris na diens dood zowel de crematie zou verzorgen alsmede de nalatenschap zou afwikkelen. De notaris heeft nagelaten deze beide taken uit te voeren en de zaken overgelaten aan de broer van klager. Klager is niet tijdig door zijn broer van het overlijden van hun vader op de hoogte gesteld, zodat hij niet bij de crematie aanwezig was en voorts niet het deel van de boedel heeft gekregen waarop hij recht had omdat een groot deel van de boedel reeds was verdwenen.

3.2. De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De Kamer zal daarop hierna, voor zover dat verweer van belang is voor de beoordeling, nader ingaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1. Ingevolge artikel 98 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: ‘de Wna’) zijn notarissen aan het tuchtrecht onderworpen terzake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij de zorg die zij als notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt. De Kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert. De Kamer overweegt daartoe als volgt.

4.2. De klacht betreft het handelen van die notaris direct na de mededeling van het overlijden van [B] (het verzorgen van de crematie) en het

handelen van de notaris in de periode nadien (het beredderen van de boedel en nalatenschap).

4.3. Direct na de mededeling van overlijden van [B] moest de notaris allereerst bij het CTR nagaan of de versie van het testament (en codicil) waarover hij beschikte en waarin hij als executeur werd aangewezen de laatste versie was. Voordat daarover zekerheid bestond, kon de notaris zich niet - op grond van het hem bekende testament en codicil - mengen in de voorbereidingen voor de crematie of de afwikkeling van de nalatenschap. De notaris wist op dat moment immers nog niet of het testament en codicil uit 1998 inderdaad de laatste wil van [B] bevatten en, zo dat al het geval was, of de notaris het executeurschap wilde aanvaarden en of zulks in overeenstemming was met de wil van de erven. Het handelend optreden door de notaris op dat moment zou in strijd kunnen zijn met een later testament en/of codicil en voorts een daad van aanvaarding kunnen inhouden waaraan hij later zou zijn gebonden.

4.4. Naar het oordeel van de Kamer heeft de notaris voldoende voortvarend gehandeld door direct te informeren bij het CTR naar het laatste testament en kan hem gezien het vorenstaande niet worden verweten dat hij in de tussenliggende periode het regelen van de crematie heeft overgelaten aan de broer van klager, hetgeen op zichzelf ook niet ongebruikelijk is. De Kamer beseft dat dit, in het licht van de in het codicil neergelegde wens van [B] dat de notaris na zijn overlijden in feite alles zou regelen, door klager als onbevredigend wordt ervaren, doch door aldus op te treden heeft de notaris niet klachtwaardig gehandeld in de zin van de Wna.

4.5. Anders ligt het met betrekking tot de periode nadat de notaris op 3 juli 2007 van het CTR de bevestiging had ontvangen dat hij over de laatste versie van het testament en het codicil beschikte. Op grond van het feit dat het codicil aanwezig was waarin alle taken betreffende de nalatenschap aan de notaris werden overgelaten, diende de notaris zich te realiseren dat hij (mogelijk) met een nalatenschap van doen had die inmenging door de notaris behoefde. Dat [B] daarover op 18 maart 2003 niets tegen de notaris heeft gezegd, doet daaraan niet af. [B] heeft bij die gelegenheid het testament en codicil immers ongewijzigd gelaten, zodat hetgeen daarin was opgenomen, inclusief de opdracht aan de notaris terzake van de afwikkeling van de nalatenschap, nog onverkort gold.

4.6. Tegen die achtergrond is de Kamer van oordeel dat de notaris onvoldoende zorgvuldig tegenover klager heeft gehandeld door met [D] op 3 juli 2007 over de afwikkeling van de nalatenschap te overleggen en nadien te corresponderen zonder daarover klager in de tussentijd op enigerlei wijze te informeren. Dat is eerst gebeurd door middel van de brief van 31 juli 2007, derhalve bijna een maand later. Het verweer van de notaris dat eerst informatie over de aanwezige erven moest worden verkregen, is daarvoor geen afdoende verklaring, nu klager en zijn broer de enige erven waren en klager in het testament is genoemd.

4.7. Klager heeft bezwaar gemaakt tegen het optreden van zijn broer als boedelgevolmachtigde, waarna de notaris (in plaats daarvan) het executeurschap heeft aanvaard. De inboedel van de woning van [B] was toen echter reeds vrijwel geheel verdwenen en de bankrekeningen van [B] stonden op naam van [D]. Het had gezien het vorenstaande op de weg van de notaris gelegen om ook klager in een eerder stadium en niet louter diens broer bij de afwikkeling van de nalatenschap te betrekken, zodat dit mogelijk (voor een deel) was voorkomen, althans klager de mogelijkheid was geboden daarbij voor zijn belangen op te komen.

4.8. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de Kamer van oordeel is dat de notaris op dit onderdeel tekort is geschoten in zijn zorgplicht tegenover klager, zodat de klacht gegrond is. De Kamer heeft overwogen de notaris de maatregel van waarschuwing op te leggen, doch komt tot het oordeel dat een maatregel achterwege kan blijven.

5. De beslissing

De Kamer van Toezicht

verklaart de klacht tegen de notaris bedoeld in de overwegingen 4.5 en verder, gegrond zonder oplegging van een maatregel;

verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. L.A. van Son, plv. voorzitter,

Mrs. P.A. Huidekoper, T.K. Lekkerkerker, A.J.V. Tierolff en E. Bos, plv. leden, en in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. van Leeuwen, secretaris, uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2011.

De secretaris                                                  De plv. voorzitter