ECLI:NL:TNOKAMS:2011:YC0730 Kamer van toezicht Amsterdam 475839 / NT 10-33 B

ECLI: ECLI:NL:TNOKAMS:2011:YC0730
Datum uitspraak: 01-11-2011
Datum publicatie: 07-12-2011
Zaaknummer(s): 475839 / NT 10-33 B
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Een notaris dient ervoor zorg te dragen dat een boedeldossier op orde is. De notaris heeft iemand ten onrechte als executeur opgevoerd en onrechtmatig gelden naar zich toegetrokken.Hij had ervoor dienen te zorgen dat de gelden op de juiste rekening terecht zouden komen. Schorsing van twee dagen.

KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN

TE AMSTERDAM

Beslissing van 1 november 2011 in de klacht met nummers 475839 / NT 10-33 B van:

[klaagster],

wonende te [plaats],

raadsman: mr. G.L. Maaldrink;

klaagster;

tegen:

[de notaris],

notaris te [plaats],

raadsvrouw: mr. J. du Bois;

de notaris.

Het verloop van de procedure

De kamer is uitgegaan van de volgende stukken:

-          klaagschrift met bijlagen van 3 november 2010;

-          verweerschrift met bijlagen van 16 december 2010;

-          repliek met bijlagen van 11 februari 2011;

-          dupliek met bijlagen van 4 april 2011;

-          brief met bijlage van klaagster van 22 augustus 2011.

Bij de mondelinge behandeling van de klacht op 6 september 2011 waren klaagster en de notaris aanwezig, bijgestaan door hun raadslieden. Beide partijen hebben het woord gevoerd, de raadsman van klaagster aan de hand van een pleitnotitie. De notaris heeft een verklaring overgelegd. De uitspraak is bepaald op 1 november 2011.

1. De feiten

De kamer gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden:

a.    De stiefmoeder van klaagster, mevrouw [naam] (hierna: erflaatster), en de vader van klaagster, de heer [naam] (hierna: erflater), zijn kort na elkaar overleden (erflaatster op 21 oktober 2009 en erflater op 24 november 2009).

b.    Uit haar eerste huwelijk had erflaatster één zoon, de heer [naam].

c.    Erflater had uit zijn eerste huwelijk twee kinderen, te weten klaagster en [de broer van klaagster].

d.   Op 11 december 2009 heeft de notaris klaagster en [de broer van klaagster] bericht dat hij betrokken was bij de afwikkeling van de nalatenschap van hun vader. Zowel klaagster als [de broer van klaagster] werden gevraagd de bij deze brief gevoegde ‘verklaring inzake benoeming executeur’ ondertekend te retourneren. [De broer van klaagster] heeft dit vervolgens op 13 januari 2010 gedaan. Klaagster heeft de verklaring niet ondertekend, maar geprobeerd contact op te nemen met de in de verklaring genoemde executeur, de heer [L].

e.    De heer en mevrouw [L], een met erflater en erflaatster bevriend echtpaar, hebben samen met een vriendin van erflaatster, mevrouw [A], hierna: [A], de huurwoning van erflaters ontruimd.

f.     Op 26 maart 2010 heeft de notaris klaagster het volgende geschreven –voor zover hier van belang - : “Hierbij bericht ik u dat de heer [L] zijn taak niet heeft aanvaard en aan ons de opdracht heeft gegeven om de nalatenschap af te wikkelen. Wel heeft hij, tezamen met zijn echtgenote de woning ontruimd wat een heel groot karwei is gebleken. (…) Als erfgename heeft u de volgende keuzes. U kunt desgewenst de nalatenschap; 1. zuiver aanvaarden (..)    2. beneficiair aanvaarden/aanvaarden onder het voorrecht van boedelbeschrijving; (…) 3. verwerping (..) Gaarne verneem ik van u welke keuze u wenst uit te brengen, zodat ik u de benodigde volmachten kan toezenden.”

g.    Op 9 april 2010 heeft de notaris op zijn kantoor gesproken met klaagster over de gang van zaken.

h.    Op 20 april 2010 heeft de notaris klaagster een door haar te ondertekenen boedelvolmacht gezonden. Klaagster heeft deze boedelvolmacht niet ondertekend.

i.      Op 20 mei 2010 heeft de notaris klaagster geïnformeerd over de taxatiewaarde

    (€ 1.750, -) van de postzegelverzameling van erflater.

j.      Op 14 juni 2010 heeft klaagster de notaris verzocht de stukken door te sturen naar [naam ander notariskantoor], omdat zij gekozen heeft voor de afhandeling door een andere notaris (in haar woonomgeving).

k.    Op 16 juni 2010 heeft mr. [B], notaris op voornoemd kantoor (hierna: mr. [B]), een medewerker van de notaris verzocht om toezending van de relevante bescheiden, waaronder een kopie van het testament van erflater. Op 23 juni 2010 heeft mr. [B] namens de broer van klaagster nogmaals dit verzoek gedaan.

l.      Op 25 juni 2010 heeft de notaris het volgende geschreven - voor zover hier van belang - : “In antwoord op uw schrijven van 16 juni en 23 juni jl. deel ik u mee dat de toezending van de gegevens wat moeilijker is dan partijen denken. Deze nalatenschap zit namelijk vast aan de nalatenschap van de echtgenote, [erflaatster] overleden op 21 oktober 2009 met achterlating van één afstammeling. Deze nalatenschap is eveneens bij mij in behandeling en het overstappen i.v.m. de makkelijke bereikbaarheid wordt dus bemoeilijkt door bovengemeld gegeven.(…) Er zal een overzicht worden gemaakt alsmede een overzicht van onze kosten. Ik heb de gebruikelijke werkzaamheden verricht, tevens een aantal besprekingen gevoerd met de personen die het huis hebben ontruimd, werkzaamheden verricht inzake de verkoop van de auto - dit op uitdrukkelijk verzoek -, correspondentie alsmede een globale taxatie van de postzegelverzameling.”

m.  Op 27 juli 2010 heeft mr. [B] de notaris herinnerd aan zijn eerdere verzoeken van 16 en 23 juni 2010.

n.    Op 16 augustus 2010 heeft de notaris aan [A] geschreven - voor zover hier van belang - : “Hierbij deel ik u mede dat bij mij in behandeling is de afwikkeling van de nalatenschap van [erflaatster] (..) Terzake van de afwikkeling zend ik u bijgaand de verklaring inzake haar rekeningen bij de ING Bank. Wilt u zo vriendelijk zijn de verklaring te ondertekenen (..)”   Op 27 augustus 2010 heeft de notaris [A] een herinnering gezonden voor het opsturen van de verklaring. De verklaring bevat een verzoek aan de ING bank het tegoed van de en/of rekening van erflaatster over te maken naar de kwaliteitsrekening van de notaris.

o.    Op 27 augustus 2010 heeft de notaris de testamenten van erflater en erflaatster aan [het andere notariskantoor] gestuurd.

p.    Op 3 september 2010 heeft mr. [B] aan de notaris geschreven - voor zover hier van belang - : “Betreffende uw honorarium en de kosten van de heer [L] voor het ontruimen van de woning, heeft mevrouw te kennen gegeven in beginsel wel te willen betalen, maar wenst zij vooraf te weten wat deze bedragen zijn, en een specificatie van uw werkzaamheden te willen ontvangen. Overigens wil ik in dit verband wel opmerken dat in beginsel de opdrachtgever aansprakelijk is voor deze kosten en mevrouw heeft volgens zeggen nooit opdracht gegeven. (..) Graag verneem ik met betrekking tot de heer [L] nog wel op welke titel hij executeur zou zijn geweest. In de testamenten staat hij niet vermeld, was er wellicht een codicil? (..) [Klaagster] wenst dat door ons kantoor een firma wordt ingeschakeld om de administratie van de nalatenschappen van [erflaatster en erflater] op te halen. Begin volgende week zal ik met u contact opnemen om een afspraak over het afhalen door deze firma te maken.”

q.    De notaris heeft daarop geantwoord op 13 september 2010 - voor zover hier van belang- : “Ik kan mij verenigen met uw brief van 3 september jongstleden en ben ook bereidwillig om de dossiers af te geven, sterker nog, in de afgelopen dagen is een medewerker er druk mee bezig geweest om alles netjes klaar te maken.(…) Er zijn alleen nog een paar dingen die ik even kwijt wil. (…) Wat de afgifte betreft: (..) begreep ik dat er toch minimaal een kwijting moet worden gegeven voor afgegeven stukken alsmede een duidelijk vrijwaring door of namens de erfgenamen en u dat ik achteraf geen gedoe meer krijg. Gezien het nogal wisselvallige gedrag van [klaagster] wil ik gedekt zijn tegen verwijten achteraf.(..)   Wat de volmacht met de naam van de heer [L] betreft, ik heb een hartig woordje te spreken met de behandelaar die helaas nu op vakantie is. Zoals ik al vertelde had [erflaatster] een concept testament liggen wat door haar plotselinge overlijden niet meer getekend is. De desbetreffende medewerkster (meer dan 10 jaar ervaring) heeft blijkbaar de concept tekst aangezien voor het echte laatste testament.(……) Kortom, [klaagster] is nogal wispelturig en lijkt mij een querulant, een reden te meer om de zaken af te geven aan een partij die mij vrijwaring geeft tegen een dergelijk gedrag.”

r.     Vervolgens heeft mr. [B] op 15 september 2010 (met een herinnering op 16 september 2010) aan de notaris geschreven: “In reactie op uw brief van 13 september jl. deel ik u mede dat wij uitsluitend de goede ontvangst van de door u aan ons toe te zenden stukken kunnen bevestigen, echter dit kunnen wij slechts doen na ontvangst van deze bescheiden. Betreffende de door u gevraagde vrijwaring; het is niet aan mij om u ergens voor te vrijwaren. Zeer zeker niet voor gedragingen van derden; het staat opdrachtgevers vrij om een andere notaris in te schakelen en deze mag bij u het dossier opvragen; een vrijwaring als door u bedoeld is hiervoor niet vereist. In afwijking van hetgeen ik in mijn brief van 3 september jl. vermeld, namelijk dat wij een firma zullen inschakelen voor het ophalen van de bescheiden, blijkt dit niet praktisch te zijn aangezien de omvang van het pakket bekend moet zijn – en dat weet ik natuurlijk niet. Ik verzoek u daarom zelf DHL in te schakelen om het pakket zo spoedig mogelijk bij u af te halen (..)”  

s.     Vervolgens heeft de notaris op 16 september en 20 september 2010 aan mr. [B] geschreven dat hij de bescheiden wil afgeven en door DHL wil laten versturen.    Daarbij heeft de notaris om een garantie van vlotte betaling van zijn nota’s verzocht.

t.     Op 22 september 2010 heeft mr. [B] aan de notaris geschreven - voor zover hier van belang - : “Ik verwacht van u dat u mij de stukken per omgaande en zonder verder uitstel ter hand stelt, dat u mij uw concept declaratie toezendt met betrekking tot de door u verrichte werkzaamheden, die door ons aan [klaagster] zal worden voorgelegd, waarna zij een standpunt in zal nemen in hoeverre deze door haar als niet opdrachtgever van u zal worden voldaan maar waartoe zij zich in beginsel bereid verklaart.”

u.    Op 27 september 2010 heeft de notaris zijn declaraties in beide nalatenschappen aan mr. [B] gestuurd.

v.    Op 8 oktober 2010 heeft mr. [B] aan de notaris geschreven - voor zover hier van belang - : “Na voor de zekerheid een en ander nog te hebben gecontroleerd bij onze wederzijdse beroepsorganisatie, kom ik tot de conclusie dat onze collegiale verhoudingen er niet aan in de weg staan, dat u mij voorziet van de door mij benodigde informatie, lees mij het dossier ter hand stelt. Ik kan mij voorstellen dat u vindt dat eerst uw declaratie moet zijn voldaan, maar dat zou niet in overeenstemming zijn met de collegiale verhoudingen.(..) Uit de hiervoor genoemde stukken wordt volstrekt duidelijk dat u, zoals ik nu al maanden aan u vraag, mij het dossier ter hand dient te stellen. (..) Verder kan ik u meedelen, dat uw facturen door ons aan cliënte ter hand zijn gesteld. Of zij wel of niet tot betaling zal overgaan is aan haar, ik kan haar daar vanzelfsprekend niet over adviseren. Wel krijg ik de indruk dat cliënte niet erg te spreken is over uw werkzaamheden in deze nalatenschap, dus ik sluit niet uit dat zij uw declaraties zal weerspreken. Zoals gezegd heb ik daar verder geen bemoeiing mee.”

w.  Op 18 oktober 2010 heeft mr. [B] het dossier van de notaris ontvangen.

x.    In november 2010 (na indiening van het klaagschrift op 18 november 2010) heeft klaagster de ringvoorzitter op grond van artikel 55 lid 2 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) om een beslissing gevraagd over de hoogte van de door de notaris in rekening gebrachte werkzaamheden.

y.    Op 9 december 2010 heeft de notaris conservatoir beslag laten leggen op de gelden op zijn kwaliteitsrekening ter verzekering van de betaling van de declaratie (tot een bedrag van € 6.500, -). Vervolgens heeft de notaris, na opheffing van dat beslag, een bedrag ter grootte van het declaratiebedrag gestort op de kwaliteitsrekening van de ringvoorzitter.

z.    Op 1 maart 2011 is beslist dat de notaris zijn declaratie in beide nalatenschappen opnieuw diende vast te stellen: “(..) waarbij de notaris, gezien het bovenstaande het tarief in beide nalatenschappen met drie/vierde dient te verminderen.” Vervolgens heeft de ringvoorzitter van het onder haar gestorte bedrag ¾ aan de boedel (via de kwaliteitsrekening van mr. [B]) uitbetaald en ¼ gedeelte aan de notaris terugbetaald.

 

2. De klacht

2.1 De notaris heeft klaagster (of haar broer) geen kopie van de testamenten gestuurd.

Pas op 27 augustus 2010 heeft de notaris de testamenten van erflater en erflaatster (die klaagster eerder niet kende) naar [het andere notariskantoor] gestuurd.

2.2 In de afhandeling van de nalatenschap is een executeur opgetreden (dhr. [L]) die niet bij testament is benoemd. Met verwijzing naar de inhoud van het testament van erflater waarin erflater zijn echtgenote tot executeur heeft benoemd, het feit dat die echtgenote een maand eerder was overleden, en de omstandigheid dat het testament geen voorziening als bedoeld in artikel 4:142 eerste lid laatste volzin BW inhield, meent klaagster dat sprake is van een onjuiste aanpak van de nalatenschap, mede gelet op de inhoud van de aanbiedingsbrief. Aan de notaris is tuchtrechtelijk verwijtbaar

dat de notaris toen hij op een later moment – mogelijk eerst toen hem was gebleken dat de heer [L] de “benoeming” niet wenste te aanvaarden – niet aan klaagster en haar broer heeft uitgelegd dat sprake was van een misslag en dat van een effect sorterende executeurbenoeming geen sprake was, en dat hij daarom voorstelde dat er met een boedelvolmacht aan hem en zijn medewerkers zou worden gewerkt.

2.3 De notaris heeft niet voldaan aan zijn informatieplicht. Hij heeft, afgezien van de brief van 26 maart 2010, klaagster niet geïnformeerd over de rechtsgevolgen van aanvaarding of beneficiaire aanvaarding. Ook heeft hij geen uitleg gegeven over de rechtspositie van de [zoon van erflaatster]. Er heeft slechts één bespreking op het kantoor van de notaris plaatsgevonden, zij het vóór de verkoop van de auto van erflater, te weten op 9 april 2010.

2.4 De notaris heeft de behandeling van de nalatenschap door [het andere notariskantoor] vertraagd door niet meteen het dossier op te sturen, maar pas indien hij een alles dekkende vrijwaring zou verkrijgen en zijn declaratie zou zijn voldaan.

2.5 De notaris heeft, ondanks verzoek van klaagster, geen specificatie gegeven van zijn declaratie ad € 5.314,84. Dat bedrag is gelet op de door de notaris verrichte (deels onjuiste) werkzaamheden (vier brieven en telefoontjes naar instanties) volgens klaagster buiten iedere proportie.

2.6 De wijze waarop de notaris zich over klaagster heeft uitgelaten tegenover derden (‘buitengewoon moeilijk in de omgang”), is naar de mening van klaagster beledigend.

2.7 De notaris heeft op 1 oktober 2010 ten onrechte de banktegoeden van erflaatster laten overboeken naar zijn eigen rekening. De notaris heeft zich ten onrechte aan [A] gepresenteerd als de behandelaar van de nalatenschap. De notaris heeft ook later niet aan mr. [B] mededeling gedaan over het feit dat er nog gelden op zijn rekening waren gestort.

2.8 Bij repliek heeft klaagster haar klacht uitgebreid met het volgende klachtonderdeel: de notaris heeft, nadat het geschil over zijn declaratie bij de ringvoorzitter aanhangig was gemaakt, onrechtmatig beslag op zijn kwaliteitsrekening doen leggen.

3. Het verweer

3.1 De notaris heeft de testamenten niet aan klaagster verstuurd omdat zij de boedelvolmacht niet ondertekend aan hem had teruggezonden.

3.2 Het initiatief in de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster is niet door erflater genomen, aangezien hij ernstig ziek was, maar door een met beide echtelieden bevriend echtpaar, de heer en mevrouw [L].

Op aandrang van klaagster is de auto van erflater verkocht. Op het notariskantoor is na die verkoop een en ander uitgebreid besproken.

3.3 De notaris stelt dat hij duidelijke informatie heeft verschaft, zowel in hiervoor genoemd gesprek op het kantoor (op 9 april 2010) als in zijn brief van 26 maart 2010.

Bij die bespreking heeft klaagster de notaris bevestigd dat zij de nalatenschap zuiver wilde aanvaarden.

3.4 Van enige onterechte vertraging in de toezending van de dossiers die aan de notaris te wijten zou zijn, is naar de mening van de notaris geen sprake.

3.5 De discussie over de declaratie dient te worden gevoerd bij de ringvoorzitter.

De notaris is overigens van mening dat de declaratie in overeenstemming is met de aan de werkzaamheden bestede tijd. Verder heeft de notaris voldaan aan het verzoek tot toezending van een specificatie.

3.6 De notaris meent dat hij zich steeds correct heeft uitgelaten. De opmerking dat klaagster moeilijk in de omgang zou zijn, is niet bedoeld als kwalificatie, maar meer een weergave van hetgeen de heer en mevrouw [L] met de notaris hebben gedeeld. De notaris heeft daarmee geen diffamerende intentie gehad en betreurt het dat dat zo op klaagster is overgekomen.

3.7 Klaagster gaat eraan voorbij dat de banktegoeden op de derdenrekening van de notaris zijn gestort door [A], een vriendin van erflaatster, met wie zij een (en/of) rekening had. [A] voelde er niet voor om contact op te nemen met mr. [B] en heeft zich daarom indertijd bij de notaris gemeld met de mededeling dat zij zich bezwaard voelde met de en/of rekening en hoe zij daar vanaf moest komen.

3.8 Het veiligstellen van een vordering door het leggen van conservatoir beslag op de kwaliteitsrekening kan volgens de notaris niet worden gezien als klachtwaardig. Van een bodemprocedure is geen sprake geweest; de termijn van dagvaarding bedroeg 42 dagen, terwijl de gebruikelijke termijn 14 dagen is. Er is bewust voor gekozen voor het verzoeken van een langere termijn, om overleg mogelijk te maken. Vervolgens ligt het op de weg van klaagster om vervangende zekerheid aan te bieden, hetgeen zij ook heeft gedaan door het storten van een bedrag op de rekening van de ringvoorzitter.

 

4. De beoordeling

4.1 Ingevolge artikel 98, eerste lid, Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notarissen of kandidaat-notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. Beoordeeld dient te worden of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 De kamer is van oordeel dat de notaris een kopie van de testamenten ter informatie aan klaagster (en haar broer) had dienen te zenden. Als erfgenaam had klaagster daar recht op. Het staat vast, dat de notaris tussen zijn eerste brief aan de erfgenamen van 11 december 2009 en de brief van klaagster van 14 juni 2010 (waarin zij heeft verzocht een kopie te zenden naar [het andere notariskantoor]) daaraan niet heeft voldaan. Het verweer van de notaris dat hij dat niet heeft gedaan omdat hij geen boedelvolmacht van klaagster had ontvangen, is onbegrijpelijk. De klacht is in die zin gegrond. Daarbij heeft het naar het oordeel van de kamer ook te lang geduurd voor de notaris op verzoek van mr. [B] (van 16 juni 2010) een kopie van de testamenten heeft verzonden, immers tot 27 augustus 2010. Naar het oordeel van de kamer heeft de notaris ook daarin niet voortvarend gehandeld.

4.3 Een notaris dient ervoor zorg te dragen dat een boedeldossier op orde is. De notaris had (eerder) kunnen en behoren te weten dat [L] ten onrechte werd opgevoerd als executeur. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de notaris verklaard dat hij ten tijde van de brief van 26 maart 2010 reeds bekend was met het feit dat [L] niet als executeur was benoemd. Echter, in plaats van melding te maken van deze omissie heeft hij in voornoemde brief de feiten toegedekt door de erfgenamen te laten geloven dat [L] zijn taak als executeur niet had aanvaard.

De kamer verklaart het klachtonderdeel gegrond.

4.4 De kamer is van oordeel dat de notaris in voldoende mate heeft voldaan aan zijn informatieplicht. Weliswaar is de brief van 26 maart 2010 op zichzelf summier, maar uit de ter zitting overgelegde aantekeningen van de notaris van het gesprek op 9 april 2010 valt af te leiden dat een en ander met betrekking tot de nalatenschap met klaagster en haar broer is besproken. Zo hebben zowel klaagster als haar broer toen aan de notaris verklaard dat zij de nalatenschap zuiver wensten te aanvaarden. Dat is ook aannemelijk door het toezenden door de notaris aan klaagster van een door haar te tekenen boedelvolmacht op 20 april 2010. Dat klachtonderdeel verklaart de kamer daarom ongegrond.

4.5 De door de notaris gestelde voorwaarden en de problemen ten aanzien van het verzendklaar maken van het dossier leveren naar het oordeel van de kamer geen rechtvaardiging op voor het tijdsverloop van de toezending van de stukken aan mr. [B].

Vaststaat dat mr. [B] na herhaaldelijk verzoek (vanaf 14 juni 2010, toen nog door klaagster) pas op 18 oktober 2010 het dossier heeft ontvangen. De afwikkeling door de notaris, zoals deze uit de stukken blijkt, getuigt niet van voortvarendheid. De klacht wordt daarom gegrond verklaard.

4.6 Op grond van artikel 55 lid 2 Wna kan de meest gerede partij aan de voorzitter van de ring van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie in het arrondissement waar de notaris is gevestigd een beslissing vragen over de rekening van het honorarium van de notaris. Deze ringvoorzitter toetst volledig. Hij kan aangeven hoe de rekening naar zijn oordeel had moeten luiden en kan daarbij zijn eigen opvatting over de wijze waarop de notaris zijn honorarium had behoren te berekenen uiteenzetten. Tegen de beslissing van de ringvoorzitter staat beroep open bij de rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De toetsing van de rekening van het honorarium is derhalve voorbehouden aan de ringvoorzitter. In dit geval heeft de ringvoorzitter mr. R.A. Vegter gemandateerd om namens hem een beslissing te nemen.

De kamer kan in een declaratiegeschil slechts marginaal toetsen aan het hiervoor onder 4.1 weergegeven criterium. Naar het oordeel van de kamer vormt de in zoverre niet gemotiveerde beslissing van 1 maart 2011 onvoldoende grond om vast te stellen dat door de notaris excessief is gedeclareerd, zodat de klacht op dit onderdeel ongegrond wordt verklaard.

De raadsman van klaagster heeft ter zitting in zijn pleitnotitie dit klachtonderdeel uitgebreid door aan te voeren dat de notaris geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de ringvoorzitter. De raadsvrouw van de notaris heeft daartegen bezwaar gemaakt.

Klachten tegen notarissen en kandidaat-notarissen behoren ingevolge artikel 99, eerste lid, Wna schriftelijk te worden ingediend bij de kamer van toezicht, waarna de in de volgende leden van deze wetsbepaling en – eventueel – de in de artikelen 101 e.v. Wna genoemde procedure volgt. Met dit wettelijk stelsel is niet te verenigen dat een nieuwe klacht wordt ingediend tijdens de behandeling van een reeds eerder ingediende klacht en dat daarop wordt beslist zonder dat de wettelijke voorschriften van de artikelen 99 en 101 e.v. Wna worden gevolgd. Klaagster is daarom niet-ontvankelijk voor zover zij het klachtonderdeel ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft uitgebreid.

4.7 Niet is gesteld of gebleken dat de notaris zich rechtstreeks jegens klaagster beledigend

heeft uitgelaten. Naar het oordeel van de kamer zou het professioneler zijn geweest als de notaris zijn mening over klaagster binnenskamers had gehouden. Het maken van negatieve opmerkingen over een (ex-)cliënt in brieven aan een collega-notaris acht de kamer echter in beginsel niet tuchtrechtelijk laakbaar. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.

4.8 Gelet op het feit dat mr. [B] inmiddels het dossier had overgenomen, had de notaris niet moeten initiëren dat [A] gelden op zijn derdenrekening zou storten. Aan [A] heeft hij zich in zijn brief van 16 augustus 2010 nog gepresenteerd als behandelaar van de nalatenschap van erflaatster. Naar zeggen van de notaris heeft hij [A] wel verwezen naar mr. [B], maar voelde zij er niet voor om contact met hem op te nemen.

Van de notaris had mogen worden verwacht, dat hij mr. [B] over de en/of rekening had ingelicht en ervoor had gezorgd dat die gelden op de juiste rekening werden overgemaakt. De kamer is van oordeel dat de notaris in dit opzicht niet integer heeft gehandeld.

Dit klachtonderdeel wordt daarom gegrond verklaard.

4.9 Aangezien de raadsvrouw van de notaris geen bezwaar heeft gemaakt tegen uitbreiding van de klacht bij repliek, zal de kamer hierna ingaan op dat klachtonderdeel.

De kamer acht het leggen van conservatoir beslag door de notaris onder zichzelf als beheerder van de derdengeldrekening ter verzekering van betaling van zijn declaratie op zichzelf niet klachtwaardig. Artikel 25 lid 5 Wna verbiedt dat ook niet. Die wet legt de notaris ook niet de verplichting op om zich in plaats daarvan tot de ringvoorzitter te wenden met een verzoek de desbetreffende gelden op diens derdengeldrekening te bewaren. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.

4.10 Ten aanzien van de op te leggen maatregel overweegt de kamer als volgt.

Vier klachtonderdelen zijn door de kamer gegrond bevonden. Met name zijn handelen inzake het vermeende executeurschap en het onrechtmatig gelden naar zich toetrekken, rekent de kamer de notaris zwaar aan. Bij beslissing van 18 januari 2007 (340441 / NT 06-24 P) heeft de kamer de notaris, onder gegrondverklaring van (onder meer) een soortgelijk feit (het als niet-gerechtigde initiatief nemen tot het (laten) overboeken van gelden op de derdenrekening) de maatregel van berisping opgelegd. De kamer acht daarom de maatregel van schorsing voor de duur van twee dagen in dit geval gepast en geboden.

4.11 Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De kamer van toezicht:

-                     verklaart klaagster niet ontvankelijk in de uitbreiding van het klachtonderdeel ter zitting, zoals hiervoor besproken onder 4.6;

-                     verklaart de klachtonderdelen, zoals uiteengezet onder 2.1, 2.2, 2.4 en 2.7 en zoals besproken onder 4.2, 4.3, 4.5 en 4.8 gegrond;

-                     verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-                     legt de notaris op: een schorsing in de uitvoering van het ambt voor de duur van twee dagen.

Deze beslissing is gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, O.J. van Leeuwen,

J.P. van Harseler, F.L.M. van de Graaff en P.J. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van

mr. E.B.T. Kienhuis, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2011.

  Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam (postbus 1312, 1000 BH Amsterdam) binnen 30 dagen na de dag van verzending van de aangetekend verzonden kennisgeving.