ECLI:NL:TNOKAMS:2011:YC0680 Kamer van toezicht Amsterdam 478913 / NT 10-37 J

ECLI: ECLI:NL:TNOKAMS:2011:YC0680
Datum uitspraak: 15-09-2011
Datum publicatie: 26-09-2011
Zaaknummer(s): 478913 / NT 10-37 J
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:     Of de oud-notaris op eigen initiatief tot het onderzoek van de administratie van de vader en moeder van klaagster is overgegaan of dat de broer de oud-notaris heeft laten weten dat er aanleiding zou zijn die administratie te onderzoeken, doet niet ter zake. Ook als van dat laatste wordt uitgegaan is het de eigen professionele verantwoordelijkheid van de oud-notaris om te beoordelen of voor dat onderzoek aanleiding is en is het feit dat hij naar aanleiding van een dergelijke mededeling van een van de erfgenamen tot dit onderzoek overgaat geen grond voor het aannemen van partijdigheid. Van partijdigheid zou wel sprake kunnen zijn als klaagster en haar broer niet gelijkelijk zouden zijn geïnformeerd over de resultaten van het onderzoek zoals de oud-notaris dat had doen verrichten. Hiervan is echter niet gebleken.  

KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN

TE AMSTERDAM

Beslissing van 15 september 2011 in de klacht met nummers 478913 ? NT 10-37 J van:

[klaagster],

wonende te [plaats],

klaagster;

tegen:

[de oud-notaris],

oud-notaris te [plaats],

raadsman: mr. G.L. Maaldrink,

de oud-notaris .

Het verloop van de procedure

De kamer is uitgegaan van de volgende stukken:

-         klaagschrift met bijlagen van 20 december 2010;

-         verweerschrift met bijlagen van 20 januari 2011;

-         repliek met bijlagen van 18 februari 2011;

-         dupliek met bijlagen van 17 maart 2011;

-         brief met bijlage van 25 mei 2011 van de oud-notaris;

-         reactie van klaagster van 3 juni 2011;

-         brief met bijlagen ten behoeve van de mondelinge behandeling van de raadsman van de oud-notaris van 21 juni 2011;

-         overlegging productie bij brief van 30 juni 2011 door de raadsman van de oud-notaris.

Bij de mondelinge behandeling van de klacht op 5 juli 2011 waren klaagster en de oud-notaris, bijgestaan door zijn raadsman, aanwezig. Beide partijen hebben het woord gevoerd, de raadsman van de oud-notaris aan de hand van een pleitnotitie. De uitspraak is bepaald op 15 september 2011.

1.      De feiten

De kamer gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden:

a.       De oud-notaris heeft van klaagster en haar broer, [naam], opdracht gekregen de nalatenschap van zowel hun eind 2007 overleden vader als hun begin 2008 overleden moeder af te wikkelen. Klaagster en haar broer zijn ieder voor de helft gerechtigd tot de onverdeeldheid. Het vermogen bestond onder meer uit het (ouderlijk) huis in [plaats]. De werkzaamheden zijn aanvankelijk verricht door [naam], destijds als kandidaat-notaris werkzaam op het kantoor van de oud-notaris (hierna: [de kandidaat-notaris]).

b.      Op 9 juni 2008 heeft bij de oud-notaris een bespreking plaatsgevonden tussen de oud-notaris, klaagster en notaris [naam notaris], die door klaagster was ingeschakeld om haar bij te staan.

c.       Op 10 juni 2008 heeft de oud-notaris aan klaagster in een e-mailbericht dit gesprek samengevat. Hij heeft daarbij klaagster onder meer verzocht om specifieke gegevens betreffende betalingen van haar ouders aan haar.

d.      Op 1 augustus 2008 heeft de oud-notaris klaagster via een e-mailbericht laten weten dat er geen voortgang was bereikt en gevraagd of zij nog prijs stelde op zijn bemoeienis. Kort daarna is het huis in de verkoop gezet. De verkoop van het huis was moeizaam en vond pas plaats in februari 2010.

e.       De broer van klaagster heeft in september 2009 een advocaat ingeschakeld die inzage heeft gevraagd in de administratie van de ouders om zicht te krijgen op de bedragen die klaagster tijdens het leven van haar ouders heeft ontvangen.

f.        Op 6 april 2010 heeft de oud-notaris aan de advocaat van klaagster, mr. N. Grijmans-Veenendaal, het volgende bericht gezonden – voor zover hier van belang - : “Ik neem aan dat [klaagster] u geïnformeerd heeft over de (in grote lijnen) 2 problemen die aan de orde waren. 1 ervan – de verkoop van het huis – is onlangs opgelost en de opbrengst is geboekt op de ervenrekening. Over het 2de probleem, de verrekening van door de ouders van [klaagster] aan haar, in de loop der jaren overgeboekte substantiële bedragen, bent u thans in contact met de advocaat van [naam broer klaagster]. Hij stelt zich op het standpunt dat deze bedragen verrekend moeten worden. Ik ga er natuurlijk vanuit dat u de verklaringen van [klaagster] en haar standpunt aan de orde stelt. Aangezien de successiekwestie nog niet is afgewikkeld zou thans gedacht kunnen worden aan een partiële scheiding van de aanwezige gelden, onder het aanhouden van een veilige reserve. Dat zou dan kunnen leiden tot de volgende opstelling: In kas (bankrekening) ruim € 206.000,00. Te verwachten successierechten (tezamen € 21.086) en notariskosten tot heden € 12.500. Als we nu praten over een voorschot zou ik willen voorstellen een reserve te nemen van in totaal € 46.000 en dus nu te verdelen € 160.000. Het zal duidelijk zijn dat ieder daarvan recht heeft op de helft, althans als we een verrekening buiten beschouwing laten. De notariskosten tot heden bedroegen € 14.440 ex BTW waarvan gedeclareerd € 4.060. Te declareren dus nog € 10.380 plus BTW. Deze kosten betreffen de gebruikelijke werkzaamheden in het kader van een boedelafwikkeling, en zeker geen werkzaamheden die slechts ten behoeve van [de broer van klaagster] zouden zijn verricht. De termijnen: Als ik van beide partijen een eensluidende opdracht van het voorgestelde bedrag    van € 160.000 krijg, kan dit punt binnen een paar dagen opgelost zijn. (..) Als partijen het binnenkort niet eens worden dan valt er over de afwikkelingstermijn niet zoveel meer te voorspellen. Ik ben natuurlijk bereid u beiden op mijn kantoor te ontvangen om die situatie te

bespreken en een poging te doen om tot een overeenstemming te komen. Maar als dat niet zou leiden tot een oplossing, zou ik partijen adviseren de kwestie aan de rechter voor te leggen. Ook die route zou kunnen worden gecombineerd met het verstrekken van voorschotten (….)”

g.       In een e-mailbericht van 22 juli 2010 heeft de oud-notaris aan de advocaat van klaagster het volgende geschreven: “Ik reageer op uw fax van vandaag waarin u mij ondermeer hebt gevraagd om inhoudelijk te reageren op uw uiteenzetting over de onttrekkingen. Destijds is het punt slechts summier aangestipt en, zoals ik u al liet weten, naar een later tijdstip geschoven. U hebt hierover inmiddels de afgelopen maanden naar ik begrijp intensief met mr Den Bleker (de advocaat van [de broer van klaagster], kvt) standpunten uitgewisseld waarbij partijen mij niet hebben betrokken. Op zich kan dat natuurlijk, maar dan zou ik mijn reactie op uw fax van 16 juli jl. toch tenminste moeten opschorten totdat ik ook via informatie van de andere zijde een beeld kan vormen. Bijvoorbeeld door een boedeloverleg dat ik u al enkele malen heb voorgesteld.”

h.       Op 6 augustus 2010 heeft de oud-notaris aan de advocaat van klaagster geschreven het resultaat van haar overleg met de raadsman van de broer van klaagster af te wachten, aangezien partijen niet ingingen op zijn voorstel om een tot een boedelberaad op zijn kantoor te komen. Bij deze brief heeft hij eveneens zijn gespecificeerde declaratie meegestuurd.

i.         Op 8 oktober 2010 heeft de advocaat van klaagster aan de oud-notaris geschreven – voor zover hier van belang - : “Ondanks voorstellen van onze kant wordt tot op heden een viergesprek door de cliënt van Den Bleker afgehouden. Uit het dossier blijkt dat cliënte een vordering had op haar moeder in het kader van de nalatenschap van vader van € 51.266,99 ( ter informatie hierbij de correspondentie waaruit zulks blijkt). Deze vordering is thans, doordat moeder al geruime tijd geleden is overleden, opeisbaar. Per direct wenst cliënte de beschikking te krijgen over dit bedrag dat gehaald kan worden uit de liquide middelen die aanwezig zijn bij de afwikkeling van de nalatenschap van moeder. (…) Cliënte verleent natuurlijk hierbij toestemming alsdan daarna ook aan haar broer over te maken een soortgelijk bedrag verminderd met het voorschot ad € 10.000,- dat inmiddels aan hem is overgemaakt.”

j.        Op 9 december 2010 heeft de advocaat van klaagster aan de oud-notaris geschreven – voor zover hier van belang - : “De twee erfgenamen trachten nu met behulp van de heer Weber (de door klaagster ingeschakelde registeraccountant, kvt) te komen tot een afwikkeling van de nalatenschap van hun ouders. Inzage in de toentertijd aan u afgegeven (danwel meegenomen) stukken is hiervoor noodzakelijk. U weigert echter hieraan uw medewerking te verlenen met een beroep op de betwisting door cliënte van uw werkzaamheden tot nu toe.”

k.      Op 10 december 2010 heeft de oud-notaris in een e-mailbericht als volgt gereageerd  – voor zover hier van belang - : “(..) ik begreep dat beide partijen bereid zijn gezamenlijk in de stukken te duiken. Vanwege deze door mij eerder bepleite poging om thans de geschillen op te lossen en definitief een streep onder deze nalatenschapkwestie te zetten ben ik bereid daaraan mijn medewerking te verlenen en de heer Weber en [de broer van klaagster] op mijn kantoor te ontvangen en de inzage in de dossiers en financiële administratie te begeleiden. Om dat mogelijk te maken stel ik het volgende voor: 1. Uw cliënte geeft toestemming tot betaling van de openstaande declaratie. (…) 2. Voor het geval uw cliënte persisteert in haar bezwaar tegen deze declaratie legt zij uiterlijk 31 december a.s. het geschil voor aan de voorzitter van de ring Amsterdam van de KNB. Dat is de instantie waar de klacht thuishoort. (…)

l.         In een brief van 20 december 2010 heeft de advocaat van klaagster de oud-notaris het volgende bevestigd: “Cliënte geeft onder protest toestemming tot verrekening van uw declaratie uit de boedel. Vandaag heeft zij haar klacht ingediend.”

m.     Op 10 januari 2011 hebben de heren Weber en [de broer van klaagster] op het kantoor inzage gekregen in alle financiële bescheiden en het boedeldossier.

n.       Op 30 maart 2011 hebben klaagster en [de broer van klaagster] een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin zij hun afspraken ten aanzien van de nalatenschap hebben vastgelegd.

2. De klacht

2.1 Klaagster verwijt de oud-notaris dat hij onzorgvuldig en partijdig heeft gehandeld bij het afwikkelen van de nalatenschap. Naar de mening van klaagster heeft de oud-notaris haar genegeerd en weinig informatie gegeven, terwijl haar broer alle aandacht en informatie kreeg. Zo stelt klaagster dat zij niet de rapportage heeft gekregen van het door de oud-notaris ingestelde onderzoek met betrekking tot de administratie van haar ouders, een onderzoek dat zonder medeweten van klaagster door een extern bureau (Vitus Consult) was gedaan.

Zij verwijt de oud-notaris dat hij dat onderzoek en de resultaten daarvan voor haar heeft verzwegen. Klaagster stelt dat zij zich ten gevolge van de handelwijze van de oud-notaris vanwege een zware depressie onder psychiatrische behandeling heeft moeten stellen. Ook is volgens haar de familieband met haar broer onherstelbaar beschadigd geraakt doordat de oud-notaris zijn neutraliteit niet heeft bewaard door slechts één van beide opdrachtgevers (haar broer) van (ter zake doende) informatie te voorzien.

2.2 Klaagster maakt verder bezwaar tegen de hoogte van de declaratie van de oud-notaris. Klaagster is van mening dat de oud-notaris werkzaamheden in rekening heeft gebracht die geen boedelwerkzaamheden zijn, maar werkzaamheden die de oud-notaris uitsluitend voor haar broer heeft verricht, en dus voor zijn rekening dienen te blijven.

3. Het verweer

3.1 De oud-notaris verweert zich als volgt. Zijn voormalige notariskantoor schakelt met enige regelmaat ter ondersteuning van de boedelpraktijk de diensten in van mevrouw A. van Doveren, die als zelfstandige werkzaam is. Zij heeft ook in het onderhavige geval op verzoek van [de kandidaat-notaris] onder meer geholpen met het op orde brengen van de aangetroffen (financiële) administratie en het inventariseren van de financiën, het opzeggen van abonnementen en lidmaatschappen.

De oud-notaris meent dat de broer van klaagster – die anders dan klaagster vrijwel geen contact meer had met zijn ouders – belang had bij het instellen van een onderzoek naar de financiën van de ouders. Aangezien beide erfgenamen in het geheel niet met elkaar wensten te communiceren en de onderlinge verhouding verstoord was, lag een verzoek tot toestemming van de kant van klaagster tot het verrichten van voornoemd onderzoek volgens de oud-notaris niet voor de hand. Volgens de oud-notaris bestaat er geen ‘rapport’ van mevrouw Van Doveren. Wel heeft mevrouw Van Doveren bepaalde overzichten gemaakt, waaronder een overzicht van de overboekingen van de ouders naar klaagster. Hij heeft dat in een gesprek met klaagster, in het bijzijn van notaris [naam notaris], die klaagster bijstond, aan de orde gesteld, zonder haar dat overzicht te verstrekken en zonder het totaalbedrag te noemen en heeft haar in algemene zin gevraagd wat de reden was van de overboekingen. Hierop heeft zij na enige tijd gereageerd. Het overzicht is beide partijen pas bekend geworden toen tegelijk inzage werd genomen in de administratie door de broer van klaagster en de door klaagster aangewezen accountant. Het is niet zo dat de broer daarvan eerder op de hoogte was. Volgens de oud-notaris is er geen sprake van dat hij partijdig zou hebben gehandeld

3.2 Aangezien ingevolge artikel 55 lid 2 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) declaratiegeschillen tot de competentie van de ringvoorzitter behoren, verzoekt de oud-notaris de kamer het bezwaar van klaagster tegen de hoogte van zijn declaratie niet-ontvankelijk te verklaren.

4. De beoordeling

4.1 Op grond van artikel 98 lid 1 jo artikel 98 lid 4 Wna zijn (kandidaat-) notarissen die niet meer als zodanig werkzaam zijn, aan tuchtrecht onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten - gedurende de tijd dat zij als zodanig werkzaam waren - in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notarissen of kandidaat-notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt. Beoordeeld dient dan te worden of de handelwijze van de oud-notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Anders dan de raadsman van de oud-notaris heeft aangevoerd in zijn pleitnotitie, is de kamer van oordeel dat de klacht tegen de oud-notaris ook ten aanzien van handelingen die door [de kandidaat-notaris] als kandidaat-notaris zijn verricht, ontvankelijk is.

Uit jurisprudentie van het gerechtshof Amsterdam, waarmee de kamer zich verenigt, volgt dat een notaris verantwoordelijk is voor de gang van zaken op zijn kantoor, daaronder begrepen de werkzaamheden van de onder zijn gezag werkzame kandidaat-notarissen, ook die met ruime praktijkervaring (zoals hier het geval was). Het feit dat een kandidaat-notaris ook zelf aan het tuchtrecht kan worden onderworpen, ontslaat een notaris dus niet van tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid voor de handelingen die door een kandidaat-notaris zijn verricht.

4.3 Niet is gebleken dat de broer van klaagster opdracht heeft verstrekt aan [de kandidaat-notaris] tot het instellen van een onderzoek in de administratie van de ouders van erfgenamen.

Of de oud-notaris op eigen initiatief tot het onderzoek van de administratie van de vader en moeder van klaagster is overgegaan of dat de broer de oud-notaris heeft laten weten dat er aanleiding zou zijn die administratie te onderzoeken, doet niet ter zake. Ook als van dat laatste wordt uitgegaan is het de eigen professionele verantwoordelijkheid van de oud-notaris om te beoordelen of voor dat onderzoek aanleiding is en is het feit dat hij naar aanleiding van een dergelijke mededeling van een van de erfgenamen tot dit onderzoek overgaat geen grond voor het aannemen van partijdigheid.

Van partijdigheid zou wel sprake kunnen zijn als klaagster en haar broer niet gelijkelijk zouden zijn geïnformeerd over de resultaten van het onderzoek zoals de oud-notaris dat had doen verrichten. Hiervan is echter niet gebleken.

Vaststaat dat de accountant van klaagster, Weber, en [de broer van klaagster] tegelijkertijd inzage hebben gehad in de financiële bescheiden van de nalatenschap op 10 januari 2011.

Dat die inzage voor beide erfgenamen noodzakelijk was, is door de advocaat van klaagster in haar brief van 9 december 2010 aan de oud-notaris bevestigd.

De kamer acht het aannemelijk dat [de broer van klaagster] pas bij de inzage op het notariskantoor op 10 januari 2011 duidelijkheid heeft gekregen over (de hoogte van) de bedragen die ten laste van de bankrekeningen van de ouders van de erfgenamen naar de rekening van klaagster zijn overgemaakt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is van een eerdere wetenschap niet gebleken.

De klacht wordt daarom ongegrond verklaard.

4.4 Op grond van artikel 55 lid 2 Wna kan de meest gerede partij aan de voorzitter van de ring van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie in het arrondissement waar de notaris is gevestigd een beslissing vragen over de rekening van het honorarium van de notaris. Deze ringvoorzitter toetst volledig. Hij kan aangeven hoe de rekening naar zijn oordeel had moeten luiden en kan daarbij zijn eigen opvatting over de wijze waarop de notaris zijn honorarium had behoren te berekenen uiteenzetten. Tegen de beslissing van de ringvoorzitter staat beroep open bij de rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De toetsing van de rekening van het honorarium is derhalve voorbehouden aan de ringvoorzitter. De kamer kan in een dergelijk geschil slechts marginaal toetsen aan het hiervoor onder 4.1 weergegeven criterium.

In die context is de kamer van oordeel, dat het niet ongebruikelijk is dat de nota voor boedelbeheer rust op de nalatenschap en dat het een zaak tussen de boedelgenoten betreft om te bepalen welke van de op die nota opgevoerde kosten vervolgens eventueel voor rekening van één van beiden dient te komen. Van klachtwaardig handelen is mitsdien ook op dit onderdeel geen sprake.

4.5 Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als in deze procedure niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.

4.6 Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De kamer van toezicht:

-                     verklaart klaagster ontvankelijk in haar klacht tegen de oud-notaris, ook voor

            zover deze is gericht op handelen of nalaten van [de kandidaat-notaris] als kandidaat-notaris;

-                     verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mrs. R.H.C. Jongeneel, voorzitter, M.V. Ulrici,

J.P. van Harseler, F.L.M. van de Graaff en P.J. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van

mr. E.B.T. Kienhuis, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2011.