ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG1641 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 088/2011

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG1641
Datum uitspraak: 22-12-2011
Datum publicatie: 22-12-2011
Zaaknummer(s): 088/2011
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Raadkamerbeslissing. Klaagster verwijt verweerder onheuse bejegening tijdens gesprek over ingreep ongeveer 18 jaar eerder. Klacht van onvoldoende gewicht. Afgewezen.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 22 december 2011 naar aanleiding van de op 24 maart 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , gynaecoloog, werkzaam te D,

bijgestaan door mr. M.J. Bos, verbonden aan DAS-rechtsbijstand te Amsterdam,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

– het klaagschrift met de bijlagen;

– het aanvullende klaagschrift met de bijlage;

– het verweerschrift met de bijlagen;

– de repliek met de bijlagen;

– de dupliek;

– het proces-verbaal van het op 27 oktober 2011 gehouden mondeling vooronderzoek waar partijen zijn verschenen, klaagster vergezeld door haar echtgenoot en verweerder samen met zijn gemachtigde en waar op initiatief van klaagster als getuige is gehoord de verpleegkundige F.


2. DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerder, als gynaecoloog verbonden aan het E te D, verder het ziekenhuis, heeft bij klaagster in 1993 een vaginale uterus extirpatie met voorwandplastiek uitgevoerd. De indicatie voor de ingreep waren de mictieklachten van klaagster. Verweerder schreef in de brief aan de huisarts, voorafgaand aan de ingreep op 2 oktober 1992, dat er bij onderzoek duidelijke afwijkingen gevonden waren passend bij een prolaps, maar dat de klachten van klaagster tenminste voor een deel psychosociaal bepaald waren. Verweerder meende dat een vaginale uterus extirpatie met voorwandplastiek klaagster tenminste enige verlichting zou geven.

De ingreep is uitgevoerd op 24 maart 1993 en is goed verlopen, maar klaagster bleef klachten houden. Verweerder heeft klaagster terugverwezen naar de huisarts. Klaagster heeft verweerder daarna nog drie keer op de polikliniek bezocht. Deze bezoeken leveren niets op.

Klaagster heeft nadien diverse specialisten bezocht in diverse ziekenhuizen en is nog diverse malen geopereerd. Er is onder meer een mic-key button in de dikke darm geplaatst waarmee klaagster tweemaal per dag haar dikke darm spoelt.

In mei 1994 heeft klaagster een klacht ingediend bij het ziekenhuis. Verweerder heeft op die klacht gereageerd bij brief van 9 juli 1994. Op 16 december 1996 vond er een gesprek plaats waarbij naast klaagster en verweerder de klachtenbemiddelaar van het ziekenhuis aanwezig was.

Verweerder heeft van dit gesprek verslag gedaan aan de huisarts van klaagster bij brief van

8 januari 1997.

In 1996 heeft klaagster een schadeclaim ingediend. Deze claim is afgewezen.

Op 11 januari 2011 bezocht klaagster het spreekuur van verweerder. De huisarts van klaagster had haar verwezen met als vraagstelling: “Patiënte heeft de wens om uit de negatieve spiraal van klachten te komen en verzoekt een afrondend gesprek te voeren.”

Dit gesprek is niet goed verlopen. Verweerder heeft klaagster op 18 januari 2011 een brief geschreven waarin hij onder meer de gang van zaken samenvat en aangeeft dat hij open staat voor een nieuw gesprek onder de voorwaarde dat daarbij een derde persoon aanwezig is, bijvoorbeeld de huisarts.

Alle genoemde brieven zijn als bijlagen bij de stukken overgelegd. De inhoud ervan is partijen bekend en wordt aldaar geacht te zijn herhaald en overgenomen.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- een onheuse bejegening tijdens het gesprek van 11 januari 2011.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder erkent dat het gesprek op 11 januari 2011 niet goed is verlopen. Dat hij tijdens dat gesprek boos is geweest en zich niet vriendelijk tegen klaagster heeft gedragen kan en wil hij niet ontkennen. Wel heeft hij zelf gezegd dat het gesprek beter op een ander moment voortgezet kon worden en heeft hij klaagster een week later, op 18 januari 2011, nog een brief geschreven waarin hij aanbiedt nogmaals een gesprek met klaagster te hebben maar dan wel onder de voorwaarde dat haar huisarts daarbij aanwezig is omdat hij verwacht dat een gesprek zonder de aanwezigheid van een derde persoon weinig kans van slagen zal hebben.

Impliciet stelt verweerder zich op het standpunt dat de tegen hem ingediende klacht ongegrond is.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Voorop staat dat over het handelen van verweerder in jaren ’90 wegens verjaring niet meer kan worden geklaagd.

5.3

De klacht betreft dus uitsluitend het gesprek tussen klaagster en verweerder op 11 januari 2011.

In de communicatie tussen hulpverlener en patiënt geldt in zijn algemeenheid dat van de professional wordt verwacht dat hij een behoorlijk niveau van communicatie behoort te bewaren. Boos worden, al is dat op een ander (in casu de huisarts), past daar niet in. Dat verweerder boos is geworden erkent hij.

De vraag is of, gelet op de concrete omstandigheden van dit geval, verweerder ook in tuchtrechtelijke zin verwijtbaar heeft gehandeld door boos te worden. Daartoe overweegt het college het volgende.

Verweerder heeft klaagster nadat hij haar had terugverwezen naar de huisarts, nog driemaal op de polikliniek gezien. Verder is er naar aanleiding van de klacht die klaagster bij het ziekenhuis indiende een gesprek geweest waarbij de klachtenbemiddelaar aanwezig was. Dat was in 1996. Ook is er een procedure geweest in verband met de schadeclaim van klaagster.

Klaagster heeft 15 jaar later een afspraak gemaakt op verweerders spreekuur. Ongelukkigerwijs, door omstandigheden waar verweerder geen of onvoldoende invloed op uit kan oefenen (de huisarts die zonder vooroverleg met verweerder klaagster een verwijsbrief geeft, het afsprakenbureau dat een afspraak geeft voor een gesprek aan het begin van een (druk) spreekuur en geen voorinformatie betreffende het bezoek van klaagster aan verweerder van de spreekuurassistente), was het verweerder niet vooraf bekend dat klaagster bij hem een afspraak had gemaakt om een afrondend gesprek te hebben. Het is dan ook voorstelbaar dat verweerder toen hij na alles wat al was gebeurd na ongeveer 15 jaar klaagster zag -als eerste patiënt op een al vanwege een uitgelopen operatieprogramma te laat begonnen spreekuur- onaangenaam was getroffen. Het is begrijpelijk, en getuigt ook van zorgvuldigheid, dat verweerder een dergelijk gesprek had willen voorbereiden. Verder acht het college het, op grond van het proces-verbaal van het vooronderzoek, voorstelbaar dat verweerder in het gesprek al snel de indruk had dat hij in de verdediging werd gedrukt. Volgens klaagster en haar getuige werd immers aangegeven dat het met de endeldarm nooit meer goed kwam.

Het voorstel van verweerder om op een ander moment verder te praten acht het college juist. Daarbij siert het verweerder dat hij klaagster op 18 januari 2011 ook nog per brief een gesprek heeft aangeboden.

Dat verweerder zoals hij zelf erkent boos is geworden is, ook al was dit duidelijk gericht op de huisarts, zoals hierboven al is aangegeven op zichzelf in zijn algemeenheid niet professioneel te noemen. De conclusie van het college is echter dat, gelet op alle omstandigheden van dit geval, dit van onvoldoende gewicht is om verweerder hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

Hieruit volgt dat de klacht dient te worden afgewezen.

6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, dr. A. Huisman en G.W.A. Diehl, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 22 december 2011 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.