ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG1538 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 184/2010

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG1538
Datum uitspraak: 24-11-2011
Datum publicatie: 24-11-2011
Zaaknummer(s): 184/2010
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts betreffende AMK-melding. Klacht gegrond. Waarschuwing.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 24 november 2011 naar aanleiding van de op 28 september 2010 bij het

Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door mr. J.J.G. Pieper, advocaat te Almelo,

k l a g e r

-tegen-

C , huisarts, werkzaam te D,

bijgestaan door mr. A.V. Rijneke, verbonden aan VvAA-rechtsbijstand te Utrecht,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

– het klaagschrift met de bijlage;

– het verweerschrift;

– de brief van de secretaris van het college;

– de twee aanvullingen op het klaagschrift, de laatste met een bijlage;

– de repliek met de bijlage;

– de dupliek.

Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 15 oktober 2011, alwaar zijn verschenen partijen vergezeld door hun raadslieden.

2. DE FEITEN

2.1. Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

2.2. Verweerder is de huisarts van klager, zijn ex-echtgenote en hun dochter, geboren in 1986, (geweest). Verweerder heeft in 2009 naar aanleiding van een zijns inziens zorgelijke situatie rond de dochter van klager een melding gedaan bij het AMK. Hierop werd verweerder door een medewerker van het AMK teruggebeld en werd hem een aantal vragen gesteld. Deze heeft verweerder beantwoord. De medewerker van het AMK heeft verweerder vervolgens een (ongedateerd) schriftelijk verslag van het gesprek toegestuurd dat verweerder, na enige correcties, heeft geaccordeerd. In dit verslag staat onder meer het volgende:

“(…)Het is dh.r C onduidelijk of ouders nog actueel alcohol- en drugs gebruiken, in het verleden zou hier wel sprake van zijn geweest.(…) Ten aanzien van de vader schat hij in dat vader niet in staat is om E alleen op te voeden. Vader is nooit gediagnosticeerd, maar hij heeft wel zijn persoonlijke problematiek. Dit uit zich in relatieproblematiek, problemen op sociaal gebied en in de omgang met anderen.(…) Ten aanzien van de draagkracht/draaglast van ouders komt naar voren dat de draaglast erg hoog is en in onbalans.”

2.3. Klager heeft verweerder in een gesprek begin 2010 geconfronteerd met het verslag en hem laten weten geschaad te zijn door de uitlatingen van verweerder. Verweerder heeft op 19 februari 2010 een brief aan de Raad voor Kinderbescherming geschreven waarin hij schrijft:

“Naar aanleiding van ons telefoongesprek de datum 19 februari 2010 wil ik u graag het volgende mededelen. In de zaak van E (15072005) wil ik graag een aanvullende verklaring geven. De vader van E ( A, geboren 230286) is bij mij op het spreekuur geweest en stelt dat mijn verklaring aan het AMK belastend voor hem is. Dientengevolge kan dit mogelijk nadelig uitwerken voor hem. Hij stelt dat ik hem “amper ken”: hij komt nagenoeg nooit op het spreekuur. Daarbij heb ik ook nooit zijn kant van het verhaal gehoord. Dit gegeven kan ik bevestigen: de verklaringen die ik heb gedaan zijn gebaseerd op datgene wat ik uit meerdere bronnen heb vernomen in de loop der tijd. Dit gegeven is niet expliciet vermeld in het verslag van het AMK. Een afschrift van dit schrijven heb ik ook aan de heer A gestuurd.”

2.4. Verweerder heeft klager op 2 maart 2011 een brief geschreven. Hij schrijft daarin ondermeer:

“ (…) In dit gesprek heb ik erkend dat mijn handelen zorgvuldiger had gekund. (…) Ik wil u nu concreet zeggen dat ik mij niet had mogen uitlaten over uw opvoedingscapaciteiten op de wijze zoals ik heb gedaan. Ik neem afstand van deze bewering en bied u hiervoor nogmaals mijn excuses aan. (…)”

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven-:

  1. dat verweerder bij het verstrekken van informatie aan het AMK zich niet heeft beperkt tot de dochter van klager maar ook informatie over klager heeft verstrekt zonder diens toestemming en daarmee zijn beroepsgeheim jegens klager heeft geschonden;
  2. dat verweerder een oordeel over klager heeft gegeven dat niet juist is, gebaseerd is op vermoedens en waaraan geen specialistisch onderzoek ten grondslag ligt.

Klager verwijst in dit verband naar de Meldcode met betrekking tot de AMK-melding.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder erkent dat zijn handelen zorgvuldiger had gekund en geeft aan dat hij lering heeft getrokken uit het gebeurde voor de toekomst. Verweerder heeft vanaf het moment dat hem duidelijk was geworden hoe in dezen de geldende regels luiden zich ingespannen met klager in contact te treden, hem uitleg te geven over zijn handelen en waar mogelijk een en ander recht te zetten. Verweerder verzoekt het college bij het beoordelen van zijn handelen en het beantwoorden van de vraag of en zo ja welke tuchtrechtelijke consequenties hieraan verbonden dienen te worden, rekening te houden met alle in het kader van de procedure genoemde omstandigheden.


5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1. Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2.1. Ten aanzien van de gestelde schending van de geheimhoudingsplicht, geldt het volgende uitgangspunt. Geheimhouding is wezenlijk voor de verlening van individuele gezondheidszorg. Niet alleen ter bescherming van de privacy van de individuele patiënt, maar ook ter waarborging van het algemene belang dat een ieder zich zonder vrees voor bekendmaking van zijn persoonlijke gegevens tot een zorgverlener kan wenden. Deze plicht is onder meer vastgelegd in artikel 7:457, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek en artikel 88 van de wet BIG.

5.2.2. Een uitzondering hierop geldt onder meer als de wet hiertoe verplicht, zoals met betrekking tot de melding van bepaalde infectieziekten en de verklaring van overlijden, en voorts voor degenen die rechtstreeks zijn betrokken bij de uitvoering van de behandelingsovereenkomst.

5.2.3. Naast deze wettelijke uitzonderingen geldt vanouds dat een zorgverlener ook zonder toestemming van de patiënt zijn geheimhoudingsplicht mag doorbreken bij een conflict van plichten, te weten enerzijds de plicht tot geheimhouding en anderzijds de plicht om een bedreigende situatie te voorkomen of op te heffen. Bij afweging van deze twee botsende plichten mag een geheimhouder tot de beslissing komen de geheimhouding te doorbreken, maar daarbij is wel uiterste zorgvuldigheid geboden. Deze zorgvuldigheid brengt onder meer mee dat van deze beslissing en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen zorgvuldig aantekening wordt gehouden en voorts dat zo mogelijk een gesprek wordt aangegaan met de

patiënt met als doel onder meer om toestemming te verkrijgen voor de doorbreking van de geheimhoudingsplicht. Als ruggensteun bij deze vaak lastige afweging hebben diverse beroepsgroepen aanbevelingen uitgewerkt, zoals bijvoorbeeld voor artsen de Richtlijn inzake het omgaan met medische gegevens en de KNMG-meldcode kindermishandeling met daarin een stappenplan als praktische uitwerking van de geboden zorgvuldigheid.

5.2.4. Deze bevoegdheid om na een zorgvuldig traject de geheimhoudingsplicht te doorbreken is op een aantal plaatsen wettelijk vastgelegd. Zo onder meer in artikel 53 lid 3 van de Wet op de Jeugdzorg (de AMK-melding) en -hier met name van toepassing- in artikel 1:240 van het Burgerlijk Wetboek. Dit laatste artikel bepaalt dat een geheimhouder zonder toestemming van degene die het betreft inlichtingen mag verstrekken aan de Raad voor de Kinderbescherming als dit noodzakelijk is te achten voor de uitoefening van de taken van de Raad. Dit geeft echter, anders dan de wettelijke uitzonderingen als hierboven genoemd, niet zonder meer het recht om vertrouwelijke gegevens te verstrekken. Ook als zich de situatie van dit artikel voordoet dient een zorgverlener een belangenafweging te maken als bij een conflict van plichten, waarbij dus zorgvuldig een traject - inclusief het zo mogelijk toestemming vragen - volgens het stappenplan moet worden bewandeld. Met andere woorden, het “zonder toestemming” uit de zojuist genoemde bepaling betekent niet dat het vragen van toestemming achterwege kan blijven, maar dat het enkele feit dat de toestemming niet kan worden verkregen of wordt geweigerd na zorgvuldige afweging niet aan gegevensverstrekking in de weg behoeft te staan.

5.2.5. Verweerder heeft aan deze zorgvuldigheidseisen bij zijn melding niet voldaan. Het desbetreffende klachtonderdeel slaagt dan ook.

5.3.1. Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel, het gegeven oordeel over klager, overweegt het college het volgende.

5.3.2. De arts die door het AMK als informant wordt gehoord dient zich zoveel mogelijk te beperken tot het geven van relevante informatie waarover hij uit hoofde van zijn beroep als arts beschikt. Als een arts ook nog over andersoortige informatie beschikt, dient hij zich in ieder geval te onthouden van het verstrekken van informatie die niet is gebaseerd op eigen waarneming dan wel niet objectief is vast te stellen.

5.3.3. Verweerder heeft zich daaraan niet gehouden. Hij heeft op basis van signalen die hij kreeg van de school van E en van haar oma, bij wie E verbleef, de melding gedaan. Verweerder heeft daarover niet met klager gesproken en niet met E. Verweerder heeft, zo verklaarde hij ter zitting, zelf geen contact gezocht met klager. Hij heeft alleen via de oma en/of de moeder van E gevraagd of klager contact met hem op wilde nemen. Verder heeft verweerder door zich uit te laten, althans die uitlatingen van zijn handtekening te voorzien, over de opvoedkundige kwaliteiten van klager uitlatingen gedaan buiten zijn specifiek deskundigheidsgebied als huisarts. Ook de suggestie van verweerder dat er bij klager sprake zou zijn van persoonlijke problematiek is om die reden ten onrechte gedaan. Dat door deze opmerkingen een negatieve beeldvorming over klager is ontstaan is duidelijk. Verweerder had zich daarvan bewust moeten zijn en behoedzamer moeten zijn bij het verstrekken van informatie aan het AMK. Dit temeer omdat, zoals hij zich had moeten realiseren, instanties als het AMK veel waarde hechten aan dergelijke verklaringen van medici.

5.3.4. Het tweede klachtonderdeel slaagt derhalve ook.

5.4. De conclusie van het college is dan ook dat de klacht gegrond is en dat een maatregel dient te worden opgelegd. Bij de bepaling van de zwaarte van de op te leggen maatregel speelt mee dat verweerder in de stukken en ter zitting er duidelijk blijk van heeft gegeven het onjuiste van zijn handelen in te zien en uitdrukkelijk heeft geprobeerd een en ander te herstellen. Het college gaat er dan ook van uit dat verweerder uit het gebeurde lering heeft getrokken voor de toekomst. Het college acht daarom de maatregel van waarschuwing op zijn plaats om het onjuiste van het handelen van verweerder naar voren te brengen zonder daarop het stempel van laakbaarheid te drukken.

6. DE BESLISSING

Het college waarschuwt verweerder.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. J.W. Ilsink, voorzitter, prof. mr. J.C.J. Dute, lid-jurist, dr. P.J.M. van Gurp, J.M. Komen en S. Tiemersma, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 24 november 2011 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.