ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG1537 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 312/2010

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG1537
Datum uitspraak: 24-11-2011
Datum publicatie: 24-11-2011
Zaaknummer(s): 312/2010
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts over diens handelen na een door klaagster opgelopen tekenbeet. Ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 24 november 2011 naar aanleiding van de op 24 december 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door mr. V. Dolderman, advocaat te Utrecht,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , huisarts, werkzaam te D,

bijgestaan door mr. L. Beij, advocaat te Utrecht,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de repliek met de bijlagen;

- de dupliek;

Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 15 oktober 2011, alwaar zijn verschenen partijen vergezeld door hun raadslieden.

Als getuige is op initiatief van klaagster gehoord haar moeder, mevrouw E.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

2.1. Klaagster, geboren in 1988, was - voor zover thans van belang - in de periode van medio 2004 tot januari 2007 patiënt in de (solo)praktijk van verweerder. Eén dag in de week is mevrouw F in de praktijk werkzaam als huisarts in dienst van de huisarts (HIDHA). Klaagster is in september 2004 door een teek gebeten.

2.2. Op 27 oktober 2004 heeft verweerder klaagster een herhaalrecept verstrekt voor Cyproteron/ethinylestradiol tabletten (Diane-35) en Benzoylperoxidegel. Verweerder had klaagster op 3 augustus 2004 deze medicatie voorgeschreven in verband met acné. Op 7 januari 2005 is bij de assistente van verweerder, mevrouw G, andermaal om een herhaalrecept voor deze medicatie gevraagd; verweerder heeft dit recept geaccordeerd.

2.3. Op (vrijdag) 15 april 2005 is klaagster voor een consult op de praktijk van verweerder geweest vanwege recidiverende buikklachten. Bij lichamelijk onderzoek werden geen bijzonderheden geconstateerd. Geconcludeerd werd dat mogelijk sprake was van een spastische colon. Aan klaagster is toen Diclofenac voorgeschreven.

2.4. Op 19 april 2005 heeft verweerder een visite afgelegd bij klaagster vanwege de buikklachten. Verweerder heeft de buik van klaagster onderzocht en vermoedde dat er sprake was van een spastisch colon maar sloot een niersteenaanval niet uit. Verweerder heeft de urine van klaagster op de praktijk onderzocht. Dit onderzoek leverde geen bijzonderheden op. Verweerder voerde een afwachtend beleid. Hij maakte met klaagster een afspraak voor een consult op 21 april 2005. Dit consult heeft niet plaatsgevonden. Klaagster heeft kennelijk de afspraak afgezegd.

2.5. Op 10 juni 2005 en 12 september 2005 is (telefonisch) weer een herhaalrecept gevraagd (en gekregen) voor Diane-35.

2.6. Op 20 september 2005 heeft (de moeder van) klaagster telefonisch contact opgenomen met verweerder in verband met sinusitisklachten van klaagster. Verweerder heeft haar toen antibiotica voorgeschreven.

2.7. Op 29 september 2005 is klaagster tijdens een consult door verweerder gezien. Klaagster vertelde dat zij nog steeds sinusitisklachten had en duizelig was. Bij lichamelijk onderzoek constateerde verweerder dat er sprake was van kloppijn op de bijholten. Verweerder stelde bloedonderzoek voor en een röntgenfoto van de bijholten. Na ontvangst van de uitslagen heeft F op (vrijdag) 30 september 2005 een kuur antibiotica (amoxicilline/clavulaanzuur) voorgeschreven.

2.8. Op 10 oktober 2005 heeft (de moeder van) klaagster telefonisch contact opgenomen met verweerder. Ondanks de antibiotica hield klaagster sinusitisklachten. Verweerder heeft klaagster daarom verwezen naar een KNO-arts. Klaagster is op 18 oktober 2005 en 22 december 2005 door een KNO-arts gezien.

2.9. Op 9 januari 2006 heeft de moeder van klaagster tweemaal contact gehad met de assistente van verweerder, mevrouw H. Eerst met de vraag of er een laboratoriumformulier verstrekt kon worden en later om te zeggen dat het toch niet nodig was.

2.10. Op 12 januari 2006 heeft de moeder van klaagster telefonisch contact gehad met verweerder in verband met het feit dat zij zich ernstig ongerust maakte over het mogelijk bestaan van de ziekte van Lyme bij klaagster. De uitslag van het bloedonderzoek dat door de KNO-arts was aangevraagd, was IgM dubieus positief voor de ziekte van Lyme. De moeder van klaagster verzocht verweerder om een verwijzing naar een internist. Verweerder ging daarmee akkoord, waarna hij op 15 januari 2006 een verwijsbrief heeft geschreven. Nadien heeft verweerder klaagster niet meer gezien.

2.11. Klaagster is in de periode van augustus 2006 tot 18 januari 2007 gezien door waarnemend huisartsen. Wel heeft (de moeder van) klaagster nog enkele malen telefonisch contact gehad met de assistente van verweerder. Eind 2006 heeft klaagster de behandelovereenkomst met verweerder opgezegd en is zij patiënt geworden bij een andere huisarts.

2.12. Op 30 oktober 2006 heeft de moeder van klaagster per e-mail advies gevraagd aan F, voorzitter van de Lymevereniging. F adviseerde haar - per e-mail een dag later - aanvullend onderzoek te laten doen bij het Pro Health laboratorium. Weer een dag later consulteerde zij verweerder en verstrekte zij hem een afschrift van de mailwisseling. Na ampele overweging ging verweerder akkoord met dat aanvullende onderzoek; de aanvraag werd op 10 november 2006 afgegeven. De rapportage van Pro Health aan verweerder is gedateerd 27 november 2006. Deze werd vervolgens door de assistente van verweerder in de brievenbus van de moeder van klaagster gedeponeerd. Van een en ander werd in het huisartsenjournaal geen melding gemaakt.

2.13. In 2010 heeft klaagster verweerder gedagvaard waarbij zij hem aansprakelijk stelde voor de schade die zij zou hebben geleden en nog zal lijden ten gevolge van het feit dat verweerder bij herhaling zou hebben verzuimd de diagnose ziekte van Lyme te stellen en in verband hiermee een behandeling voor te schrijven. De rechtbank J heeft de vordering van klaagster bij vonnis van 8 september 2010 afgewezen. Klaagster heeft appel ingesteld bij het Gerechtshof in K.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

3.1. Klaagster verwijt verweerder, kort gezegd:

  1. dat hij een verkeerde diagnose heeft gesteld ten gevolge waarvan hij een verkeerde behandeling heeft gegeven althans heeft nagelaten een behandeling te geven;
  2. dat hij zijn dossierplicht heeft geschonden.

3.2. De lezing van de feiten van klaagster verschilt op belangrijke punten aanmerkelijk van die van verweerder. Klaagster stelt zich op het standpunt dat zij tot op heden altijd consistent heeft verklaard, dat alle consulten bij verweerder maar ook bij alle nadien geraadpleegde specialisten hebben plaatsgevonden in aanwezigheid van haar moeder en dat een groot aantal getuigen de stellingen van klaagster onderschrijven. Een groot verschil in de wijze waarop partijen de feiten reconstrueren is dat verweerder dat doet aan de hand van afleidingen uit de beschikbare stukken terwijl klaagster, haar moeder en de overige getuigen dat doen aan de hand van hun eigen kennis en wetenschap.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat ingeval de lezingen van partijen omtrent de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, het verwijt van de klagende partij niet gegrond bevonden kan worden. Verweerder meent dat de aantekeningen in het medisch dossier, de afsprakenagenda en de verklaringen van F en zijn assistente(s) in voldoende mate zijn lezing van de feiten ondersteunen en aantonen dat van zijn zijde geen sprake is geweest van een onzorgvuldige behandeling van klaagster en evenmin van een gebrekkige dossiervoering. Verweerder meent dat hij ten opzichte van (de moeder van) klaagster steeds de vereiste zorg heeft betracht zodat de klacht in zijn beide onderdelen moet worden afgewezen.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1.1. Het college stelt voorop dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen niet erom gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.1.2. Het college stelt verder voorop dat het zich wat betreft het feitelijke verloop van de consulten van klaagster bij verweerder - waaromtrent de lezingen van partijen sterk uiteenlopen - vooral op het huisartsenjournaal zal baseren. Dat betekent niet dat aan het woord van verweerder meer geloof wordt gehecht dan aan dat van klaagster maar berust op het uitgangspunt dat het door klaagster gestelde handelen of nalaten van verweerder met voldoende zekerheid moet kunnen worden vastgesteld alvorens kan worden beoordeeld of dit tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Dat neemt niet weg dat het college zal onderzoeken of uit door klaagster aannemelijk te maken feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat het huisartsenjournaal op één of meer onderdelen onjuistheden bevat of anderszins lacuneus is.

5.3.1 Aan beide met elkaar samenhangende en in onderling verband te beschouwen klachten ligt ten grondslag de door klaagster aannemelijk te maken stelling dat verweerder noch in diagnostisch opzicht noch uit een oogpunt van verslaglegging adequaat heeft gereageerd op haar hulpvraag verband houdende met een in september 2004 opgelopen tekenbeet. Ter onderbouwing van die stelling beroept klaagster zich erop dat het huisartsenjournaal wat betreft het consult van 27 oktober 2004, dat van 15 april 2006 en het Pro Health onderzoek onjuist althans onvolledig is.

5.3.2. Gelet op de hiervoor onder 2.12 vastgestelde feiten moet worden geoordeeld dat de verslaglegging van verweerder betreffende het Pro Health onderzoek tekort schiet.

5.3.3. Klaagster stelt dat zij, vergezeld door haar moeder, op 17 oktober 2004 verweerder in diens praktijk heeft geconsulteerd en aldaar onder meer de tekenbeet met de gevolgen daarvan ter sprake heeft gebracht en dat verweerder daarop heeft gereageerd door na een vluchtige observatie te zeggen dat het niet om een Borrelia-infectie kon gaan.

Het huisartsenjournaal, dat te dezen tot uitgangspunt moet worden genomen, vermeldt dienaangaande slechts dat het ging om een telefonisch consult waarbij aan de assistente van verweerder is gevraagd om een herhaalrecept in verband met klaagsters acné-aandoening. Voorts vermeldt het journaal dat verweerder dat herhaalrecept heeft verstrekt.

Bij het weerspreken van de stelling van klaagster beroept verweerder zich op dat journaal. Zijn betoog vindt steun in (een kopie van) het praktijkafsprakenboek van 27 oktober 2004 waarin geen afspraak met klaagster is vermeld, alsmede in (een kopie van) de herhaalreceptenlijst (HRM) waarin het telefoontje van klaagster (of haar moeder) is vermeld als op die dag gepleegd om 9:19 uur; dat laatste wordt door de assistente H in haar schriftelijke verklaring van 22 april 2010 bevestigd. Verweerder wijst erop dat de assistente in haar aantekenboek - kopieën daarvan zijn ter zitting overgelegd - op 27 oktober 2004 geen inhoudelijke klacht van klaagster heeft genoteerd. In dat verband voert verweerder aan dat in het aantekenboek van de assistente op 20 september 2005 naar aanleiding van een telefonisch verzoek om een recept van klaagster is genoteerd “holte ontstoken? tel. eerder kaakholtes gespoeld”, waarna verweerder blijkens het journaal een recept voor antibiotica heeft uitgeschreven. Het verschil met 27 oktober 2004, zo heeft verweerder ter zitting aannemelijk gemaakt, is dat toen jegens de assistente geen nieuwe inhoudelijke klacht is geuit - er is alleen om een herhaalrecept gevraagd - en op

20 september 2005 wel. Dit betoog vindt bevestiging in de ter zitting door klaagster overgelegde nota’s in die zin dat de nota betreffende 27 oktober 2004 als omschrijving vermeldt: (herhaal)recept” en die betreffende 20 september 2005: “telefonisch consult”. Tegen die achtergrond passeert het college de andersluidende verklaring van de moeder van klaagster.

Daarom is niet aannemelijk geworden dat klaagster op 27 oktober 2004 de tekenbeet ten overstaan van verweerder ter sprake heeft gebracht en evenmin dat de verslaglegging te dier zake tekortkomingen vertoont.

5.3.4. Verder stelt klaagster dat zij, tezamen met haar moeder, verweerder op 15 april 2005 in diens praktijk heeft geconsulteerd onder meer met klachten naar aanleiding van de tekenbeet en dat verweerder daarop onvoldoende heeft gereageerd.

Verweerder voert daartegen aan dat niet hij maar zijn collega F klaagster heeft gezien. Dat betoog strookt met het journaal en wordt door F in haar schriftelijke verklaring van 21 april 2010 bevestigd. Voorts heeft verweerder ter zitting een kopie van de praktijkagenda van vrijdag 15 april 2005 en van een uitdraai van de zogenoemde daglijst overgelegd, maar daaruit kan niet worden afgeleid wie - verweerder of F - klaagster op die dag heeft geconsulteerd. Wel is het zo dat verweerder ter zitting - onvoldoende onweersproken - heeft aangevoerd dat hij op 15 april 2005 geen spreekuur heeft gehouden en dat F toen dienst deed. In dat licht hecht het college geen geloof aan de andersluidende verklaring van de moeder van klaagster.

Daarom is niet aannemelijk geworden dat klaagster op 15 april 2005 de tekenbeet ten overstaan van verweerder ter sprake heeft gebracht en evenmin dat de verslaglegging te dier zake tekortkomingen vertoont.

5.3.5. Waar in de onder 5.3.3 en 5.3.4 besproken gevallen de lezing van verweerder wel en de diametraal daartegenover staande lezing van klaagster niet aannemelijk is geworden, kan het college niet anders dan tot het oordeel komen dat ook wat betreft de overige geschilpunten het gelijk aan de zijde van verweerder is, temeer nu die van heel wat minder gewicht zijn dan de twee zojuist besproken kwesties. Het college is dan ook van oordeel dat klaagster onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de periode van oktober 2004 tot januari 2006 de in september 2004 opgelopen tekenbeet alsmede de gevolgen daarvan op een zodanige manier aan verweerder heeft voorgelegd dat deze daarop in diagnostisch of therapeutisch adequate zin had moeten reageren en daarvan verslag had moeten doen.

5.3.6. Dat neemt niet weg dat aan klaagster moet worden toegegeven dat de verslaglegging door verweerder betreffende het zogenoemde Pro Health-onderzoek tekort schiet. Echter, dat deze omissie tot tuchtrechtelijke sanctionering zou nopen, kan niet worden gezegd.

5.4. De conclusie van het college is dan ook dat de klacht in beide onderdelen ongegrond is en dient te worden afgewezen.

6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. J.W. Ilsink, voorzitter, prof. mr. J.C.J. Dute, lid-jurist, dr. P.J.M. van Gurp, J.M. Komen en S. Tiemersma, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 24 november 2011 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris


Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.