ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG1516 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 024/2011
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG1516 |
---|---|
Datum uitspraak: | 17-11-2011 |
Datum publicatie: | 17-11-2011 |
Zaaknummer(s): | 024/2011 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een verzekeringsarts. Klager verwijt verweerder dat hij de tuchtrechtelijke normen van art. 47 wet BIG jo. art. 7:453 BW heeft geschonden door in een schriftelijke rapportage een beoordeling te geven over de gezondheidstoestand van klager zonder dat hij daartoe medisch onderzoek heeft verricht; en dat hij in zijn schriftelijke rapportage uitspraken heeft gedaan en beoordelingen heeft gegeven over de medische toestand van klager waarvoor geen (medische) grondslag kan worden gevonden in de aan hem ter beschikking staande medische gegevens en waarbij verweerder blijk heeft gegeven van vooringenomenheid en is uitgegaan van veronderstellingen die de lichamelijke en geestelijke integriteit van klager raken. Klacht ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 17 november 2011 naar aanleiding van de op 20 januari 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
bijgestaan door mr. G.J. Knotter, advocaat te Utrecht,
k l a g e r
-tegen-
C , verzekeringsarts, werkzaam te D,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van:
– het klaagschrift met de bijlagen;
– het verweerschrift.
Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.
De zaak is behandeld ter openbare zitting van 8 oktober 2011, alwaar zijn verschenen klagers gemachtigde en verweerder in persoon.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klager is op 14 oktober 1999 uitgevallen van zijn werk als beroepschauffeur en ten gevolge van aspecifieke lage rugklachten gedeeltelijk arbeidsongeschikt geworden. Dit heeft geleid tot een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55%. Hij heeft zijn voormalige werkgever hiervoor aansprakelijk gesteld in een civiele procedure. In deze procedure heeft de rechtbank de heer E, bedrijfsarts en klinisch arbeids-geneeskundige, als deskundige benoemd met de opdracht onderzoek te doen in hoeverre de rugklachten van klager zijn veroorzaakt door zijn werkzaamheden als chauffeur. De deskundige heeft een deskundigenrapport d.d. 9 juli 2010 uitgebracht, waarop verweerder, op verzoek van de advocaat van de aangesproken werkgever van klager, schriftelijk commentaar, gedateerd 25 september 2010, heeft gegeven. In dit commentaar concludeert verweerder het volgende:
‘Het is bij professionele beoordeling van de voorliggende feiten onaannemelijk dat mechanische factoren in het werk bij de laatste werkgever een overwegende oorzaak zijn van de chronische rugklachten van klager. Daarbij tellen met name de met rugklachten gelardeerde medische voorgeschiedenis, het redelijke vermoeden van meespelen van andere – vooral psychische- factoren, het indequate herstel – en participatiegedrag en de – relatief korte – duur van expositie aan vermeend oorzakelijke fysieke belasting. Toepassing van het Instrument Arbeidsgerelateerdheid Aspecifieke Lage Rugklachten is eigenlijk niet nodig ter ondersteuning van dit professioneel oordeel. Wanneer het toch gebeurt wordt bij correcte toepassing evenmin voldaan aan de eisen om causaliteit met de fysieke werkbelasting bij de laatste werkgever vast te kunnen stellen’.
Het volledige commentaar van verweerder bevindt zich bij de stukken. De inhoud ervan is partijen bekend en wordt - indien en voor zover dat hierboven niet al is gebeurd - geacht te zijn herhaald en overgenomen.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- het volgende:
- dat hij de tuchtrechtelijke normen van art. 47 wet BIG jo. art. 7:453 BW heeft geschonden door in een schriftelijke rapportage een beoordeling te geven over de gezondheidstoestand van klager zonder dat hij daartoe medisch onderzoek heeft verricht;
- dat hij in zijn schriftelijke rapportage uitspraken heeft gedaan en beoordelingen heeft gegeven over de medische toestand van klager waarvoor geen (medische) grondslag kan worden gevonden in de aan hem ter beschikking staande medische gegevens en waarbij verweerder blijk heeft gegeven van vooringenomenheid en is uitgegaan van veronderstellingen die de lichamelijke en geestelijke integriteit van klager raken.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij commentaar heeft gegeven op een deskundigenrapport ten behoeve van een civiele procedure. Hij heeft dit commentaar onderbouwd met aan het dossier ontleende argumenten. Hij heeft geen oordeel gegeven over de gezondheidstoestand van klager. Hij verzoekt het college klager niet ontvankelijk te verklaren in zijn klacht dan wel de klacht als ongegrond af te wijzen.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het verweer dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht gaat niet op. Het schriftelijk commentaar van verweerder gaat over de gezondheidstoestand van klager. Het handelen van verweerder valt dus ingevolge artikel 1 lid 2 sub a juncto lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg onder de werkingssfeer van artikel 47 lid 1 onder b van de Wet BIG. Klager is dan ook ontvankelijk in zijn klacht.
5.2
Het college wijst er vervolgens op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.3
Verweerder heeft op verzoek van zijn opdrachtgever, de advocaat van de voormalige werkgever van klager, in de hoedanigheid van medisch adviseur het rapport van E, het onderzoeksverslag d.d. 13 september 2005 van bedrijfsarts F en de rapportage d.d. 9 januari 2001 van bezwaarverzekeringsarts G geanalyseerd. Hij heeft aan de hand daarvan in zijn schriftelijk commentaar het rapport van E becommentarieerd. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat hij wist dat zijn commentaar zou worden gebruikt in de procedure die loopt bij de kantonrechter en dat klager kennis zou krijgen van de inhoud van zijn commentaar.
5.4
Hoewel het college aan het schriftelijk commentaar van een medisch adviseur als verweerder niet dezelfde eisen kan stellen als aan een deskundigenrapport, mogen daaraan wel eisen van deskundigheid en zorgvuldigheid worden gesteld. Dit is in dit geval zeker zo, nu verweerders commentaar een externe functie kreeg. Voor de toetsbaarheid van het commentaar dient in elk geval duidelijk te zijn op welke gronden verweerder als medisch adviseur zijn op klager betrekking hebbend medisch en onafhankelijk oordeel steunde en of die op hun beurt voldoende steun vonden in de feiten, omstandigheden en bevindingen die zijn vermeld in het commentaar.
5.5
Ter zitting is vast komen te staan dat verweerder tot zijn bevindingen is gekomen en zijn conclusie heeft getrokken op basis van de medische gegevens die hij heeft ontleend aan de hem door de opdrachtgever verstrekte in 5.3 vermelde stukken en dat hij klager niet heeft onderzocht dan wel gesproken. Voor het commentaar van een medisch adviseur is het op zichzelf ook niet nodig om betrokkene te zien maar dat heeft, mede gelet op de externe functie van dat commentaar, wel consequenties voor de inrichting van dat commentaar. Verweerder kan niet louter op basis van de stukken, als deskundige commentaar leveren en dat naast een eerder – in dit geval in opdracht van de rechter – uitgebracht deskundigenrapport plaatsen. Hij moet zich dan beperken tot het formuleren van vraagpunten en plaatsen van kanttekeningen.
5.6
Ter zitting is gebleken dat de klacht geen betrekking heeft op de in verweerders commentaar opgenomen feiten en omstandigheden maar op de bespreking daarvan door verweerder, met name zijn interpretatie van die feiten en omstandigheden en de daaruit getrokken conclusie. Het college is van oordeel dat verweerders commentaar geen blijk geeft van een onzorgvuldige samenstelling wat betreft de daarin vermelde feiten en omstandigheden. Verweerder mocht die feiten en omstandigheden, ontleend aan de medische gegevens die zijn vermeld in de stukken, dan ook ten grondslag leggen aan zijn bevindingen.
5.7
Het college is verder van oordeel dat verweerders bevindingen – het onderdeel bespreking in het schriftelijk commentaar – nog juist blijven binnen de beperking van het formuleren van vraagpunten en het plaatsen van kanttekeningen als bedoeld in 5.5. Vraagpunten en kanttekeningen vinden hun grondslag in de in het commentaar vermelde feiten en omstandigheden. Weliswaar is verweerder – zoals hij ter zitting heeft toegegeven – een stellig commentator maar hij heeft daarbij de tuchtrechtelijke norm niet overschreden. Zo is sprake van meermalen bewust gebruik van het woord “lijkt”, heeft verweerder het woord “kennelijk” ter zitting in zijn voordeel weten uit te leggen en is ook letterlijk het vraagteken als zodanig gebruikt. De conclusie, geciteerd in rubriek 2, die verweerder op het scherp van de snede heeft getrokken, leidt niet tot een ander oordeel; het kan nog door de beugel. Eén uitzondering geldt de vermelding dat klager het onderzoek door E zou hebben moeten afbreken als gevolg van lage rugklachten. Dit is onjuist, dat staat niet in het rapport van E. Verweerder heeft ter zitting toegegeven dat dit onjuist is. Het college acht deze onjuistheid van onvoldoende gewicht om van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid te spreken.
5.8
Het college komt tot de conclusie dat de klacht in beide onderdelen ongegrond is.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzitter, mr. A.L. Smit, lid-jurist, G.W.A. Diehl, E.H. The-van Leeuwen en A.M. Rijken, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Bart, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 17 november 2011 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.