ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG1513 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 294/2010

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG1513
Datum uitspraak: 17-11-2011
Datum publicatie: 17-11-2011
Zaaknummer(s): 294/2010
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts, werkzaam op een huisartsenpost (HAP). Klacht, dat verweerster na een telefonisch consult niet heeft besloten tot een visite, ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 17 november 2011 naar aanleiding van de op 1 december 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door mr. drs. E.M. Hoorenman, advocaat te Zwaag,

k l a g e r

-tegen-

C , huisarts, werkzaam te D,

bijgestaan door mr. A.W. Hielkema, jurist Stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht,

v e r w e e r s t e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlage;

- de repliek;

- de dupliek met in bijlage een CD-rom;

- een gedeelte van het door de huisarts van na te noemen patiënt overgelegde journaal.

Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 8 oktober 2011, alwaar zijn verschenen partijen bijgestaan door hun gemachtigden.

Ter zitting is tevens de klacht behandeld tegen E, een collega van verweerster. In die zaak wordt onder nummer 295/2010 afzonderlijk uitspraak gedaan.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken, waaronder het huisartsenjournaal met betrekking tot na te noemen patiënt en een CD-rom met opname van een door verweerster op de Huisartsenpost (HAP) gevoerd telefoongesprek, alsmede het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

De klacht heeft betrekking op de zoon van klager, geboren op 4 juli 1963, verder patiënt te noemen. Een bevriend echtpaar heeft op 21 mei 2010 ’s avonds vanuit de woning van patiënt de HAP gebeld. Om ongeveer 21.20 uur kwam het contact tot stand met de assistente van de HAP. Deze heeft na uitvragen voorgesteld dat patiënt naar de HAP zou komen. De kennis van patiënt liet hierop weten dat geen van hen een auto had. Op de suggestie om een taxi te nemen liet de kennis onder meer weten dat niemand van hen geld had voor een taxi. E reed die avond met een huisarts in opleiding visites voor de HAP. De assistente heeft, terwijl de kennis van patiënt in de wacht werd gezet, E gebeld. Nadat de assistente ruggespraak met haar had gehad, hervatte zij het gesprek met de kennis van patiënt. Haar mededeling dat patiënt toch zelf moest komen als hij gezien wilde worden viel niet goed bij de kennis van patiënt, maar deze is akkoord gegaan met de hierop gedane toezegging dat een dokter zou terugbellen. De kennis heeft een uur later weer gebeld, omdat hij nog niet was gebeld door een arts. Hem is door de assistente gezegd dat het druk was en dat hij echt gebeld zou worden. Dit gesprek is wel opgenomen, maar niet genoteerd in het journaal.

Toen de avonddienst van verweerster begon om 23.00 uur zag zij dat patiënt het langst wachtende telefonische contact was, zij het met een lage urgentie (P4). Zij belde aanstonds terug en kreeg de kennis van patiënt aan de lijn. Hierbij had verweerster de beschikking over delen van het huisartsenjournaal met betrekking tot patiënt. Hieruit komt het volgende beeld naar voren. Patiënt was bekend met alcoholabusus en een grote, vervette lever en vocht in de buik. Voorts gebruikte patiënt methadon. Hem waren door de huisarts plastabletten voorgeschreven in verband met oedeem in de benen, almede staaltabletten. Het huisartsenjournaal vermeldde verder dat patiënt op 2 maart 2010 was geweest omdat hij afviel bij onregelmatig eten en wel alcohol drinken. Het advies was te stoppen met drinken, de leververvetting was nog reversibel. Patiënt wilde geen Refusal en wilde evenmin naar een verslavingskliniek. Er is bloedonderzoek gedaan en een echo gemaakt, hetgeen geen bijzonderheden opleverde ten opzichte van hetgeen reeds bekend was. Bij volgende contacten bleek dat Campral niet echt hielp en dat patiënt bleef drinken, het slechte eten en het afvallen zijn echter niet meer aan de orde geweest. Over het gesprek heeft verweerster het volgende genoteerd in aanvulling op de notities van de assistente: “Vrienden nu bij hem. lag op de grond. dikke enkels en kuiten, spierpijn. Zou 10 minuten weg zijn geweest??? Heeft net nog oxazepam gehad en gaat nu wel wat beter vlg vriend. Heer rustiger. Nu geen acute dingen. heer bleek zijn hydrochloorthiazide maar 1x per week te nemen. (…) Plan: Nu geen acute pathologie. HTC dgl nemen, wegen, zn weer bellen indien niet vertrouwen. heeft woensdag afspraak bij eigen HA”.

Het bevriende echtpaar is om 00.30 uur naar huis gegaan. De volgende ochtend vonden zij patiënt dood in zijn stoel. Volgens het huisartsjournaal heeft de schouwarts geconstateerd dat patiënt verschijnselen vertoonde, passend bij een kaliumgebrek ten gevolge van “braken, verwaarlozing, plastablet (?) en sterke drank (rum)”.

Klager heeft tegen beide betrokken huisartsen een klacht ingediend bij de klachtencommissie. Deze heeft de klacht tegen verweerster ongegrond verklaard en die tegen E gegrond.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- dat zij aan de patiënt onvoldoende medische zorg heeft verleend na een herhaalde vraag om een artsenbezoek. Zij had moeten besluiten een visite af te leggen.


4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat haar tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt. Zij heeft niet gehandeld in strijd met de op haar rustende zorgplicht, als bedoeld in artikel 47 wet BIG. Toen zij contact opnam met de vriend van patiënt was er naar aanleiding van de verkregen informatie geen aanleiding een visite bij patiënt af te leggen. Zij heeft een juiste inschatting gemaakt van de benodigde zorg.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het college voelt mee met het verdriet van klager, maar moet erop wijzen dat het handelen van verweerster los moet worden gezien van het niet te voorziene overlijden van patiënt,

waarvan de oorzaak overigens niet eenduidig is, en wijst er overigens op dat geenszins vaststaat dat een visite tot een andere afloop zou hebben geleid.

Na het beluisteren van de CD-rom van het door verweerster met de kennis van patiënt gevoerde telefoongesprek is het college tot het oordeel gekomen dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt treft omdat zij niet heeft besloten tot een visite. Verweerster heeft aanstonds gebeld toen haar dienst begon, onwetend van het feit dat de kennis van patiënt tussendoor nog een keer had gebeld. Zoals vaker, werd het telefoongesprek gevoerd door een ander dan de patiënt, maar dat had kennelijk de instemming van patiënt. Het moge in het algemeen beter zijn de klachten uit de eerste hand te vernemen, aan de andere kant is het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerster met instemming van de patiënt met een goede bekende heeft gesproken. Bovendien nam patiënt via de kennis enkele malen deel aan het gesprek en beantwoordde hij adequaat enkele vragen van die kennis. Patiënt had volgens de kennis aangegeven dat het iets beter met hem ging, hij zat in een stoel en had inmiddels oxazepam genomen. Hij was die middag flauwgevallen en enige tijd weggeweest, maar dat leek wel te passen bij zijn alcoholgebruik en matige lichamelijke conditie. Dat was bekend bij de huisarts, deze had onderzoek uitgevoerd en er stond een afspraak waarin dit verder opgepakt diende te worden. De dikke benen lieten zich goed verklaren door het verkeerd innemen (wekelijks in plaats van dagelijks) van de hydrochloorthiazide. Verweerster heeft verder uitgevraagd en met name onderzocht of er sprake was van benauwdheid en/of pijn op de borst. Dat was niet het geval. Voorts heeft ze aangegeven dat men natuurlijk moest terugbellen als daar wel sprake van zou zijn. Uiteindelijk heeft verweerster in goede harmonie besloten, en ook kunnen besluiten, dat geen visite behoefde te worden afgelegd, nu er op basis van de haar beschikbaar gestelde gegevens geen sprake leek te zijn van acute problematiek.

Al met al is de conclusie van het college dat de klacht ongegrond is en dus moet worden afgewezen.

6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, mr. W.J.B. Cornelissen, lid-jurist, en G.W.A. Diehl, A.M. Rijken en E.H. The-van Leeuwen, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Bart, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 17 november 2011 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.