ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG1487 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 293/2010

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG1487
Datum uitspraak: 10-11-2011
Datum publicatie: 10-11-2011
Zaaknummer(s): 293/2010
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verzekeringsarts naar aanleiding van een beslissing op bezwaar van het UWV waarin klaagster arbeidsgeschiktheid is verklaard. Klaagster verwijt de verzekeringsarts dat hij zijn rapport heeft opgesteld zonder dat hij informatie bij de behandelaars heeft opgevraagd, waarbij hij ten onrechte doet voorkomen dat deze informatie wel zou zijn opgevraagd bij behandelaren. Administratieve onvolkomenheid, informatie was opgevraagd en de relevante en aanwezige informatie was binnengekomen. Klacht mist feitelijke grondslag. Ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 10 november 2011 naar aanleiding van de op 29 november 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door J.E. Eshuis, verbonden aan JEE/Juridisch Administratief Recht te Almelo,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , verzekeringsarts, werkzaam te D,

bijgestaan door mr. M. van Duijvenbode , advocaat te Amsterdam,

v e r w e e r d e r

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Klaagster heeft een klaagschrift ingediend voorzien van bijlagen en een aanvullend klaagschrift voorzien van een bijlage. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend voorzien van bijlagen. Klaagster heeft gerepliceerd, voorzien van een bijlage en verweerder heeft gedupliceerd.

Het mondeling vooronderzoek heeft plaatsgevonden op 13 mei 2011.  Zowel klaagster als verweerder zijn met hun gemachtigden verschenen. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Verweerder heeft nog een stuk overgelegd d.d. 4 oktober 2010, dit is aan het proces-verbaal gehecht.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 30 september 2011 waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door dhr. J.E. Eshuis, en verweerder, bijgestaan door mr. M.L. van Duijvenbode. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder nog een stuk overgelegd, te weten een brief van de gemachtigde van klaagster aan klaagster, d.d. 18 oktober 2010.

2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster was tot 9 februari 2009 werkzaam als productiemedewerkster lopende band voor 24-40 uur per week. In deze functie moest zij veel staan, tillen en bukken.

Op 5 augustus 2009 meldde zij zich, na een Wet Arbeid en Zorg (WAZO) periode, ziek vanwege rugklachten. De betrokken verzekeringsarts legde een verband tussen de klachten en de zwangerschap en bevalling. Vanwege de rugklachten onderging klaagster op 10 mei 2010 een mammareductie. Op 9 augustus 2010 oordeelde de verzekeringsarts dat klaagster per 12 augustus 2010, ondanks het persisteren van de rugklachten, hersteld verklaard kon worden gezien het aspecifieke beeld van de stoornis.  

Klaagster ging tegen dit oordeel in bezwaar. Zij stelde dat zij last bleef houden van de ingreep en dat zij op 12 oktober 2010 van haar behandelend specialist zou horen of een nieuwe ingreep plaats zou gaan vinden. Ook nam zij het de verzekeringsarts kwalijk dat hij geen medische informatie had opgevraagd.

Verweerder stelde als bezwaarverzekeringsarts een onderzoek in. Op 26 september 2010 kwam klaagster op zijn spreekuur. Verweerder nam een anamnese af en deed lichamelijk onderzoek.

Verweerder stelde een rapport op gedateerd op 12 oktober 2010. In het dossier werd het volgende opgenomen: “in overleg met verzekerde werd, omdat verzekerde dit duidelijk verzoekt, informatie bij fysiotherapeut, huisarts en specialist ingewonnen.

Informatie huisarts: de huisarts vermeldt dat alle informatie is doorgespeeld aan de plastisch chirurg en dat deze de aangewezen arts is om informatie in te winnen.

Informatie fysiotherapie: de fysiotherapeut vermeldt dat hij geen verder informatie kan geven omdat verzekerde al lang niet meer bij de fysiotherapeut onder behandeling is.

Informatie plastisch chirurg: verwijzing door huisarts wegens rugklachten bij mamma hyperplasie. Er volgde een operatieve reductie. Er zijn geen bijzonderheden te vermelden na de operatie.”

Voorts noteerde verweerder in zijn rapport dat in bezwaar niet meegegaan kon worden met het standpunt van verzekerde, omdat:

-          “er bij lichamelijk onderzoek een goed beweeglijke rug werd gevonden dat wijst op de afwezigheid van pathologie van de rug

-           de ingewonnen informatie van de huisarts en de fysiotherapie geen aanwijzingen opleveren van pathologie van de rug

-           er uit de ingewonnen informatie van de specialist blijkt dat er geen bijzonderheden zijn te vermelden na de operatie”

Na heroverweging en beschouwing concludeerde hij: “met de conclusie van de primaire verzekeringsarts dat belanghebbende niet (meer) ongeschikt is voor de maatgevende arbeid kan ik mij verenigen”.

Op 18 oktober 2010 stelde de gemachtigde van klaagster haar schriftelijk op de hoogte van de beslissing op het bezwaarschrift met de volgende inhoud: “Al uw behandelaars gaan er van uit dat u gewoon weer aan het werk kunt. Daarmee zijn al onze middelen uit handen geslagen. Zo lang uw medici niet achter u staan en aangeven dat u te ziek bent om te werken kunt u niets”.

Tegen het besluit van 12 oktober 2010 heeft klaagster een beroepsprocedure bij de rechtbank, Sector bestuursrecht, ingesteld.

Klaagster heeft bij de stukken met betrekking tot deze Tuchtrechtprocedure, brieven van de plastisch chirurg, de huisarts en de fysiotherapeut overgelegd.

De plastisch chirurg schreef op 12 november 2010 dat het UWV nooit met hem contact heeft opgenomen om informatie in te winnen omtrent klaagster. De huisarts schreef op 11 november 2010 dat hij over een contact met het UWV in zijn dossier niets kon vinden en dat bij navraag bij het UWV hier niets over bekend zou zijn. Ook heeft klaagster een brief overgelegd van de fysiotherapeut d.d. 18 november 2010 waarin de fysiotherapeut schreef dat het niet zo was dat zij had aangegeven dat klaagster weer gewoon aan het werk kon maar dat zij klaagster na de operatie niet weer had gezien en dat klaagster inmiddels weer bij haar onder behandeling was.

3.      HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij in zijn rapportage doet voorkomen alsof hij informatie heeft opgevraagd wat volgens de door klaagster ingewonnen informatie niet waar blijkt te zijn. In de ogen van klaagster heeft verweerder daarmee de Richtlijn medisch specialistische rapportage van 31 januari 2008 geschonden en ernstig inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat in hem gesteld zou mogen worden.

4.      HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij het betreurt dat de brief aan de plastisch chirurg abusievelijk aan de huisarts is geadresseerd. In overleg met klaagster en omdat zij dat duidelijk verzocht, won hij informatie in bij de fysiotherapeut, de huisarts en de plastisch chirurg. Op 27 september 2010 verzond hij een brief aan zowel de huisarts, de plastisch chirurg als aan de fysiotherapeut. Abusievelijk werd de brief aan de plastisch chirurg verzonden naar het adres van de huisarts.

Verweerder ontving hierop op 6 oktober 2010 van de huisarts de verwijsbrief naar de plastisch chirurg en een ontslagbericht na de mammareductie. Van de plastisch chirurg heeft hij informatie ontvangen. Omdat een reactie van de huisarts en de fysiotherapeut uitbleef heeft een medewerker van het UWV afdeling administratie op 8 oktober 2010 contact met hen opgenomen. Blijkens de telefoonnotitie van 8 oktober 2010 11.30 uur, van het telefonisch contact van de medewerkster met de huisarts, gaf de huisarts aan de brief (van het UWV) door te hebben gezonden naar de plastisch chirurg en de verwijsbrief met de ontslagbrief naar verweerder te hebben gestuurd.

Blijkens de tweede telefoonnotitie van dezelfde dag, 12.45 uur, van dezelfde medewerkster was er telefonisch contact met de fysiotherapeut. De fysiotherapeut gaf aan geen info te kunnen verstrekken omdat ze klaagster na de operatie niet meer had gezien.

Verweerder heeft op basis van deze informatie zijn rapportage opgesteld. Hij is van oordeel dat hij bij de beoordeling van de belastbaarheid van klaagster heeft gehandeld conform de voor zijn beroepsgroep geldende normen en dat hij zich als verzekeringsarts professioneel en onafhankelijk heeft opgesteld. Verweerder is van oordeel dat hem tuchtrechtelijk geen verwijt dient te treffen.

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1               

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Ten aanzien van de klacht overweegt het college als volgt. Klaagster verwijt verweerder dat hij ten onrechte in zijn rapport heeft opgenomen dat hij informatie bij de behandelende sector heeft ingewonnen, zodat zijn rapportage deswege onjuist is.

Allereerst heeft, in tegenstelling tot wat klaagster beweert, verweerder zowel in de stukken als ter zitting aangetoond dat hij op 27 september 2010 drie brieven heeft verzonden. Eén aan de huisarts, één gericht aan de plastisch chirurg met daarop het adres van de huisarts en één aan de fysiotherapeut. Hierop heeft verweerder op 6 oktober 2010, naar later bleek via de huisarts, informatie van de plastisch chirurg ontvangen. Tevens heeft verweerder een declaratie van de huisarts met betrekking tot deze informatie ontvangen.

Ten tweede blijkt uit de telefoonnotities van een medewerkster van de administratie van het UWV dat meer informatie over klaagster op dat moment niet voorhanden was. Met betrekking tot deze telefoonnotities merkt het college nog op dat daarin geen medische informatie was opgenomen zoals klaagster ter zitting stelde.

De conclusie uit voorgaande is dat hoewel er sprake is van een administratieve onvolkomenheid, namelijk de onjuiste adressering van de brief aan de plastisch chirurg, de relevante en aanwezige informatie alsnog is binnengekomen waarop verweerder zijn rapportage heeft kunnen opstellen. Verweerder heeft overigens naar aanleiding van de informatie zijn standpunt ten aanzien van het bezwaar niet gewijzigd. Het vorenstaande brengt met zich mee dat de klacht feitelijke grondslag mist.

Voor zover klaagster in de procedure stukken van de huisarts, de fysiotherapeut en de chirurg heeft overgelegd waarin staat dat zij geen informatie aan verweerder c.q. het UWV hebben verstrekt, leidt dit niet tot een ander oordeel. Het college overweegt in dit verband dat ter zitting naar voren is gekomen dat klaagster met de brief van haar gemachtigde van 18 oktober 2010 (die onder de vaststaande feiten is opgenomen) naar haar behandelaren is gegaan en dat deze middels hun in de procedure ingebrachte brieven niet gereageerd hebben op het rapport dat door verweerder in bezwaar was opgemaakt, maar op de inhoud van voornoemde brief waarin gemachtigde van klaagster aan haar meedeelt dat alle behandelaars er van uitgaan dat zij gewoon weer aan het werk kan gaan. Die informatie is inderdaad niet door de behandelaars verstrekt. 

Nu de klacht feitelijke grondslag mist zal door het college niet meer worden ingegaan op hetgeen met betrekking tot de Richtlijn medisch specialistische rapportage van 31 januari 2008 is aangevoerd.

Gelet op het voorgaande zal de klacht als ongegrond worden afgewezen.

6.      DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. D.M. Schuiling, voorzitter, mr. E.W.M. Meulemans, lid-jurist, E.H. The-van Leeuwen, dr. A.N.H. Weel en A.M. Rijken, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. C. Grijsen, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 10 november 2011 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.