ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG1463 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 015/2011

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG1463
Datum uitspraak: 03-11-2011
Datum publicatie: 03-11-2011
Zaaknummer(s): 015/2011
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen tandarts, onder meer over trekken drie elementen zonder informed consent. Waarschuwing.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 3 november 2011 naar aanleiding van de op 12 januari 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , tandarts, werkzaam te B,

v e r w e e r d e r

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

– het klaagschrift;

– het verweerschrift met de bijlagen;

– de repliek;

– de dupliek met de bijlagen;

– het tandheelkundig dossier, overgelegd door verweerder.

Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 23 september 2011, alwaar beide partijen zijn verschenen.

2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het tandheelkundig dossier en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager, geboren op 15 mei 1949, heeft zich na 7 jaar tandheelkundig niet te zijn behandeld medio 2010 (weer) onder behandeling gesteld van verweerder. De tandheelkundige kaart begint met een extractie van de 12 op 14 juli 2010. Verweerder heeft de bestaande partiële bovenprothese van klager op de plek van de 12 uitgebreid met een element en deze de volgende dag teruggeplaatst. Het dossier vermeldt dienaangaande op 15 juli 2010: “Rebasen part proth, ind, randopbouw Uitbreiding part proth met element” Na een aantal vullingen, alsmede extracties in de onderkaak, eindigt de kaart op 1 december 2010 wat de bovenkaak betreft met extracties van de 12, 22 en 23 en het plaatsen van een immediaatprothese. Op de controleafspraak daarna heeft klager, voordat de behandeling kon aanvangen, zijn ongenoegen geuit over de pijn en last die hij ondervond, waarna hij de praktijk heeft verlaten.

3.      HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder, zakelijk weergegeven:

a. het zonder overleg en zonder noodzaak trekken op 1 december 2010 van drie voortanden

     uit zijn bovengebit, klager was tevreden met zijn partiële prothese boven;

b. het weigeren van noodzakelijke hulp op 7 december 2010.

4.      HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat het gebit van klager in zeer slechte toestand was, dat klager uitvoerig is voorgelicht over de verwijdering van boven- en onderelementen en aan de behandeling heeft meegewerkt zonder zich verbaasd te tonen.

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1               

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Verweerder heeft, hoewel hij voornemens was een uitgebreide behandeling met extracties uit te voeren, niets over het met klager overeengekomen behandelplanplan opgeschreven in zijn dossier. Zulks was, zeker gezien het irreversibele karakter van de voorgenomen verrichtingen, niet alleen aangewezen om discussies omtrent het informed consent als in deze procedure gevoerd te voorkomen, maar ook om voor eventuele vervangers èn voor zichzelf vast te leggen wat het plan was. Wat dit laatste betreft is het in deze zaak niet vast te stellen, maar anderzijds niet uit te sluiten dat verweerder op 1 december 2010 niet meer wist dat hij een half jaar tevoren had afgesproken de drie boventanden en de partiële prothese van klager te handhaven met uitbreiding van een element. In elk geval komt het het college niet logisch voor eerst één element te trekken en de bestaande partiële prothese uit te breiden met een element en na rebasing terug te plaatsen, teneinde een half jaar later de andere drie elementen te trekken en alsnog een nieuw gemaakte immediaatprothese te plaatsen. Het had dan meer voor de hand gelegen de vier tanden in het bovengebit in één zitting te extraheren en de bestaande prothese na uitbreiding met vier elementen terug te plaatsen als immediaatprothese.

Hoe dit ook zij, nu verweerder niet aan de hand van een notitie in zijn dossier kan aantonen dat met klager was afgesproken de drie tanden in zijn bovengebit te trekken, kan er niet van worden uitgegaan dat dit het overeengekomen plan was. De overgelegde verklaringen van assistentes leggen hierbij geen gewicht in de schaal, omdat klager er niet op bedacht hoefde te zijn dat de mededeling van een assistente over “extracties” bij de volgende behandeling dienden om de een aantal maanden tevoren gemaakte afspraken te bevestigen. Ook uit het feit dat klager tevens boven moest happen, valt niet af te leiden dat hij moest begrijpen dat hij ook boven een (andere) prothese zou krijgen en dat dus zijn laatste drie boventanden zouden worden getrokken. Al met al is het verwijt dat de tanden zonder afspraak zijn getrokken gegrond.

Anders dan klager, is het college echter niet van oordeel dat de boventanden zonder noodzaak zijn getrokken. Daargelaten dat hier niet duidelijk is wat is afgesproken, was het trekken van alle boventanden en de vervanging van de partiële prothese door een volledige prothese tandheelkundig alleszins verdedigbaar. Alleen was, zoals hierboven overwogen, de weg daar naartoe niet geheel logisch, waarmee evenwel nog niet is gezegd dat deze volgorde op zichzelf niet tuchtrechtelijk door de beugel kon.

Het onder 3.a genoemde klachtonderdeel is dus ten dele gegrond.

5.3

De lezingen over het gebeurde op 7 december 2010 lopen uiteen tussen partijen, zodat die van klager niet is komen vast te staan. Derhalve komt het college aan een verder oordeel niet toe. Het onder 3.b genoemde klachtonderdeel is derhalve niet gegrond wegens gebrek aan feitelijke grondslag.

5.4

De klacht is deels gegrond. Alles overziend acht het college de maatregel van waarschuwing passend.

6.      DE BESLISSING

Het college waarschuwt verweerder!

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, en J. Dam en R.T. Thomson, leden-tandartsen, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 3 november 2011 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

       voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.