ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG1436 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 319/2010

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG1436
Datum uitspraak: 20-10-2011
Datum publicatie: 20-10-2011
Zaaknummer(s): 319/2010
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerder dat hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden en dat hij een onjuiste verklaring over klager heeft gegeven, terwijl hij al ruim zeven jaar geen huisarts meer van klager was. Waarschuwing.

 

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 20 oktober 2011 naar aanleiding van de op 30 december 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door  Y. Bolwijn,

k l a g e r

-tegen-

C , huisarts, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. M.C. Hoorweg-de Boer, jurist Stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht,

v e r w e e r d e r

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift met bijlagen;

-         het aanvullende klaagschrift met bijlagen;

-         het verweerschrift;

-         een brief van verweerder gericht aan klager;

-         een brief van verweerder gericht aan het AMK;

-         het proces-verbaal van het op 30 december 2010 gehouden gehoor in het kader van het vooronderzoek;

-         correspondentie naar aanleiding van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 17 september 2011, alwaar zijn verschenen partijen met hun gemachtigden. 

2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager is gescheiden en vader van drie kinderen. Klager was patiënt bij verweerder van 2001 tot 2005. In 2005 heeft hij zich, samen met zijn kinderen, uitgeschreven. De ex-vrouw van klager is patiënt bij verweerder gebleven.

Vanaf 2005 was het consultatiebureau van het gezondheidscentrum in B betrokken bij de opvoeding van de kinderen. Het gezin werd ondersteund door een maatschappelijk werker en een gezinscoach. Sinds 11 februari 2009 zijn rondetafelgesprekken gevoerd met betrokken hulpverleners en instanties waarbij verweerder aanwezig was.

Op 22 mei 2009 heeft een jeugdverpleegkundige van het consultatiebureau een melding gedaan bij het Algemeen Meldpunt voor Kindermishandeling (AMK) in verband met zorgen over de opvoedingssituatie van de kinderen. In het kader van het door het AMK uitgevoerde onderzoek heeft een medewerker van het AMK op 13 juli 2009 telefonisch contact opgenomen met verweerder.

In de verslaglegging van het AMK staat het volgende vermeld:

 ‘Een telefonische informatieronde levert de volgende informatie op: […] Op 13 juli 2009 verweerder, voorheen huisarts van vader. Inmiddels is hij alleen van moeder de huisarts.

Vader is vertrokken uit de praktijk met meenemen van de kinderen, omdat het hem te heet werd onder de voeten. De huisarts wist namelijk dat vader de agressor was in het huiselijk geweld, hetgeen de reden is geweest voor het weggaan van vader uit de praktijk. Vader heeft een klacht ingediend tegen de huisarts en op het verweer van de huisarts heeft vader opnieuw een scala aan klachten ingediend. Dit is voor de tuchtcommissie verschenen en vader is in het ongelijk gesteld op grond van het feit dat vader psychisch niet in orde is. Vader controleert moeder via zijn werk in het dagelijks leven. Moeder is afhankelijk van vader geweest; zij wilde geen derde kind, maar vader wel en dus is het kind er gekomen. Het is voor moeder een hele grote stap geweest om weg te gaan bij vader. De huisarts bestempelt vader als een gevaarlijke, gestoorde man met een zieke geest. Vader heeft een behoorlijk opvliegend karakter wanneer hem iets niet zint. De huisarts heeft zich bedreigd gevoeld door vader. De huisarts zou het liefst willen dat de kinderen bij moeder wonen, omdat zij wel capabel is en zou wensen dat vader gestopt kan worden in zijn gedrag’.

Verweerder heeft op 25 maart 2011 een brief geschreven aan zowel het AMK als klager, waarin hij meedeelt zich niet te herkennen in de manier waarop het telefoongesprek van 13 juli 2009 is weergegeven. Om die reden heeft verweerder zijn verklaring in zijn geheel ingetrokken.

3.      HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden en dat hij een onjuiste verklaring over klager heeft gegeven, terwijl hij al ruim zeven jaar geen huisarts meer van klager was.

4.      HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat het feitelijk juist is dat hij zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Dit is hem echter niet tuchtrechtelijk te verwijten omdat hij een rechtvaardigingsgrond had voor het doorbreken van zijn beroepsgeheim op grond van artikel 53 lid 3 van de Wet op de Jeugdzorg. Hij heeft in het belang van de kinderen informatie verstrekt aan een medewerker van het AMK hetgeen in overeenstemming is met de KNMG-meldcode Kindermishandeling 2008.

Verweerder heeft nooit een verslag gekregen over hetgeen hij heeft verklaard aan de medewerker van het AMK. Verweerder herkent zich niet in de verslaglegging en hij heeft zich daarom gedistantieerd van de inhoud van dit verslag.


5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1               

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het eerste klachtonderdeel gaat over de vraag of verweerder zijn beroepsgeheim mocht schenden. Op grond van artikel 53 lid 3 van de Wet op de Jeugdzorg en de KNMG-meldcode Kindermishandeling 2008 (hierna: meldcode) was verweerder in beginsel gerechtigd informatie te verstrekken aan het AMK, omdat het AMK een onderzoek had gestart en verweerder op de hoogte was van de problemen in het gezin en verweerder om die reden mocht uitgaan van een redelijk vermoeden van kindermishandeling. Deze klacht dient daarom te worden afgewezen.

5.3

De tweede klacht betreft de door verweerder verstrekte informatie. De meldcode verlangt dat verweerder een belangenafweging maakt en bepaalt welke gegevens relevant zijn voor het onderzoek en welke niet. De vraag is of verweerder op voldoende zorgvuldige wijze deze belangenafweging heeft gemaakt en relevante informatie aan het AMK heeft verstrekt.

5.4

Verweerder stelt dat hij de bewoordingen -zoals die zijn weergegeven in de verslaglegging- niet heeft gebruikt. Het college heeft niet kunnen vaststellen of -en zo ja, hoe het komt dat- de verklaring van het AMK niet correspondeert met hetgeen verweerder in het telefoongesprek heeft gezegd. Desgevraagd heeft verweerder niet duidelijk kunnen maken welke informatie hij dan wel heeft gegeven aan de medewerker van het AMK. Volgens hem zouden mogelijk bij de rondetafelgesprekken uitlatingen zijn gedaan die zijn verwoord in het verslag van het AMK. Verweerder heeft voorts ter zitting verklaard niet altijd objectieve informatie te hebben gegeven.  

Het college acht het voldoende aannemelijk geworden dat de onderwerpen die in het verslag zijn genoemd aan de orde zijn geweest en dat de strekking van het verslag met het besprokene overeenstemt, waarbij in het midden kan blijven welke bewoordingen precies zijn gebruikt.

5.5

Het college is van oordeel dat verweerder een eigen verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van de verslaglegging zoals die is opgesteld door het AMK.

Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij geen notitie heeft gemaakt van het gesprek en aan het einde van het telefoongesprek geen schriftelijke samenvatting heeft gevraagd. Hij heeft nadien geen bemoeienis meer gehad met het verslag.

Het college acht deze handelswijze onzorgvuldig gelet op het belang die aan informatie afkomstig van iemand in de positie van verweerder wordt gehecht. Verweerder was daarvan op de hoogte. Hij wist immers van de moeizame scheiding van zijn patiënte en klager en van de problemen in het gezin. Andere hulpverleners, maar ook rechters, werkgevers en politie zien verklaringen van (huis)artsen als objectief en kennen er veel gewicht aan toe.

Desondanks heeft verweerder zich niet op objectieve wijze uitgesproken over een ex-patiënt die hij al zeer geruime tijd niet had gezien, en heeft hij verzuimd de verslaglegging van het AMK te controleren.

De conclusie van het voorgaande is dat het tweede klachtonderdeel gegrond is. Het college is van oordeel dat de maatregel van een waarschuwing passend is.

6.      DE BESLISSING

Het college waarschuwt verweerder.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. drs. Th.C.M. Willemse, voorzitter, prof. mr. J.C.J. Dute, lid-jurist, S. Tiemersma, J.M. Komen en dr. A.N.H. Weel, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Bart, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op

20 oktober 2011 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.