ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG1409 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 282/2010

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG1409
Datum uitspraak: 29-09-2011
Datum publicatie: 29-09-2011
Zaaknummer(s): 282/2010
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen:
  • Niet-ontvankelijk
  • Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Raadkamerbeslissing. Klacht tegen psychotherapeut. Klacht houdt in dat verweerster een vriendschappelijk relatie is aangegaan met de (ex)-echtgenote en de kinderen van klager, dat hij nota’s heeft ontvangen voor behandelingen van de kinderen waar hij geen opdracht voor heeft gegeven en dat verweerster bij verweer het dossier van klager heeft ingebracht. Kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 29 september 2011 naar aanleiding van de op 16 november 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , psychotherapeut, werkzaam te D,

v e r w e e r s t e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

– het klaagschrift met een bijlage;

– het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;

– het verweerschrift met de bijlagen;

– de repliek met de bijlagen;

– de dupliek.

Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.


2. DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

In november 2005 heeft klager zich tot verweerster gewend in verband met door hem ondervonden psychische problemen. In verband met huwelijksproblemen heeft verweerster vervolgens een aantal consulten gehad met klager en zijn echtgenote gezamenlijk. Klager heeft daarop een einde gemaakt aan de behandelrelatie met verweerster. De laatste heeft vervolgens in 2006 en 2007 in totaal acht gesprekken gehad met beide dochters van klager en een deel van die gespreken ook met de moeder. Twee rekeningen hiervoor heeft verweerster aan klager gezonden. Verweerster heeft één van beide kinderen en de moeder vervolgens naar (aparte) therapeuten doorverwezen, de andere dochter is verder geholpen door maatschappelijk werk. Op enig moment is een vriendschappelijke relatie ontstaan tussen verweerster enerzijds en de ex-echtgenote van klager en haar kinderen anderzijds.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

De klacht heeft, aldus klager expliciet bij repliek, betrekking op de behandeling van zijn kinderen en in indirecte zin die van zijn ex-echtgenote. Met name houdt zijn klacht in dat verweerster een vriendschappelijk relatie is aangegaan met zijn (ex)-echtgenote en de kinderen en dat hij nota’s heeft ontvangen voor behandelingen van de kinderen waar hij geen opdracht voor heeft gegeven. Ook beklaagt klager zich erover dat verweerster bij verweer zijn dossier heeft ingebracht in de onderhavige procedure.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat zij crisisopvang heeft gedaan voor de beide kinderen en hun moeder, die grote problemen hadden in verband met de echtscheiding, en dat zij ze vervolgens heeft doorverwezen. In 2008 is er een vriendschappelijke band ontstaan tussen haar en de moeder en de kinderen.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het eerste klachtonderdeel houdt in dat verweerster de ex-partner en de kinderen onder haar hoede kreeg, nadat klager zelf de behandelrelatie had beëindigd, en een vriendschappelijke relatie met hen is aangegaan. Dit heeft naar klagers beleving de afhandeling van de echtscheiding en de omgangsregeling problematisch gemaakt.

Het is naar het oordeel van het college om te beginnen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerster, toen eenmaal klager de behandelingsovereenkomst had beëindigd, therapeutische zorg heeft verleend aan de (ex)-partner van klager en hun kinderen. Klager is niet-ontvankelijk in zijn klacht met betrekking tot het aangaan van een vriendschappelijke relatie tussen zijn (ex)-partner en verweerster, hij is immers niet rechtstreeks betrokken bij die behandelrelatie. De klacht dat verweerster als behandelaar van de kinderen de omgangsregeling heeft bemoeilijkt is zodanig weinig concreet en niet-onderbouwd, dat klager ook hierin niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Voorts kan op basis van de stellingen van klager niet worden aangenomen dat de vriendschappelijke relatie wat de kinderen betreft al bestond gedurende de behandeling van de kinderen. Integendeel juist, de laatste behandeling vond volgens de nota immers plaats op 27 april 2007 terwijl de relatie tussen verweerster en de ex-partner en de kinderen zich volgens het klaagschrift in de jaren na de definitieve echtscheiding per 2 november 2007 heeft gecontinueerd, “maar nu ook op het privévlak”.

5.3

Verder is er genoemd klachtonderdeel over de rekening voor de behandeling van de kinderen. Op zichzelf is het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerster de rekening voor de gesprekken met de kinderen naar klager heeft gestuurd. Verweerster mocht menen dat klager, immers de vader van de behandelde kinderen, of zijn verzekeraar de kosten zou vergoeden. Toen klager hiertegen protesteerde, heeft verweerster de kwestie verder laten rusten. In die situatie valt niet in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt haar met betrekking tot die rekeningen is te maken.

5.4

Tot slot heeft klager zich er nog over beklaagd dat verweerster zijn complete dossier heeft ingebracht in deze procedure. Daar waar verweerster haar verweer met betrekking tot de rekeningen en wat de aard van de therapie betreft heeft doen steunen op het overgelegde intakeformulier mocht zij dat formulier, en meer is er niet overgelegd, in het kader van dat verweer overleggen.

5.4

De conclusie is dat klager niet-ontvankelijk is met betrekking tot de invulling die verweerster gaf aan de behandelrelatie tussen haar en klagers ex-partner en zijn kinderen en dat de klacht voor het overige kennelijk ongegrond is.

6. DE BESLISSING

Het college verklaart klager niet-ontvankelijk in het gedeelte van zijn klacht als hierboven aangegeven en wijst deze voor het overige af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, en M.W.D. Nijhoff-Huijsse en J.H.A. van de Vijfeijke, leden-psychotherapeuten, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 29 september 2011 door

mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.