ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG1402 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 017/2011
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG1402 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-09-2011 |
Datum publicatie: | 26-09-2011 |
Zaaknummer(s): | 017/2011 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Raadkamerbeslissing. Klacht tegen psychiater over dwangmedicatie in TBS-instelling. Ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 26 september 2011 naar aanleiding van de op 28 december 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , verblijvende te B,
k l a a g s t e r
-tegen-
C , psychiater, werkzaam te D,
bijgestaan door mr. J.C.C. Leemans, verbonden aan DAS rechtsbijstand te Amsterdam,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Klaagster heeft een klaagschrift ingediend, tweemaal gevolgd door een aanvulling, met bijlagen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend voorzien van bijlagen. Zij hebben vervolgens gerepliceerd en gedupliceerd, de repliek met bijlagen. Beiden hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Bij arrest van 16 april 2009 heeft het gerechtshof te Arnhem gelast dat klaagster wegens belaging en mishandeling, met ontslag van rechtsvervolging, voor een termijn van een jaar zal worden geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis. Een tweetal gedragsdeskundigen hadden daartoe gerapporteerd dat klaagster leed aan schizofrenie van het paranoïde type. Bij beschikking van de rechtbank Arnhem van 28 oktober 2010 is, in aansluiting op dit verblijf, een machtiging tot voortgezet verblijf ingevolge artikel 16 van de BOPZ verleend met betrekking tot klaagster.
Klaagster was vanaf februari 2010 opgenomen in de forensisch psychiatrische afdeling (FPA) E alwaar verweerder en F werkzaam zijn als psychiater, verweerder als behandelaar van klaagster en F als geneesheer-directeur in de zin van de BOPZ.
Verweerder besloot na verloop van tijd aan klaagster 2,5 mg haloperidol in druppelvorm aan te bieden, die klaagster accepteerde. Aangezien klaagster na tweemaal weigeren een proefdosis kortwerkende haloperidol intramusculair toegediend zou krijgen, werd dit aangemerkt als gedwongen medicatie. Op 18 oktober 2010 is F (in het kader van een buitenwettelijke, interne second opinion-procedure) akkoord gegaan met deze dwangbehandeling van klaagster middels antipsychotische medicatie op basis van artikel 38c, eerste lid onder a van de BOPZ. De beslissing daartoe bevat onder meer het volgende:
“Vraagstelling: Betrokkene is klinisch opgenomen op last van de rechtbank in verband met een chronisch psychotisch beeld. Ze is al meer dan tien jaar met dit beeld bekend; betrokkene voelt zich door toedoen van haar stoornis dikwijls benadeeld door personen uit haar omgeving en heeft dan de neiging om dit middels (onleesbaar gemaakt door klaagster, RTC) op de betreffende perso(o)n(en) te verhalen. Ze is hierdoor reeds meerdere keren in contact met justitie gekomen maar heeft zich al die jaren geweigerd te laten behandelen. Slechts één keer zou ze kortdurend een antipsychotisch middel hebben gebruikt, tijdens een psychotische episode in het kraambed, maar helaas is het effect hiervan onbekend. Ook tijdens de huidige opname weigert betrokkene zich adequaat te laten onderzoeken of behandelen. Er blijven zich
incidenten voordoen waarbij betrokkene verbale dan wel fysieke agressie vertoont, en bovendien blijkt het niet mogelijk haar te resocialiseren, onder andere omdat organisaties als woningstichtingen niet bereid zijn haar van zelfstandige woonruimte te voorzien gezien de overlast die ze in het verleden door haar gedrag heeft veroorzaakt. Kortom: er dreigt een uitzichtloze situatie te ontstaan, waarbij op den duur voor verdere teloorgang, ondanks de klinische opname, gevreesd moet worden. Daarnaast blijft een situatie voortbestaan waarin het gevaar bestaat dat betrokkene perso(o)n(en) uit haar omgeving ernstig letsel zou kunnen toebrengen. Het behandelteam ziet geen andere mogelijkheid meer om de huidige impasse te doorbreken dan het gedwongen toedienen van antipsychotische medicatie. Door de huidige toestand kan zij niet ontslagen worden, Door medicatieweigering komt er geen verbetering in haar toestand. Medicatie, antipsychotica, kan haar psychose behandelen zodat er mogelijk wel toegewerkt kan worden naar wonen buiten het ziekenhuis. Er is de aannemelijkheid dat zonder dwangbehandeling het gevaar waarvoor de gedwongen opname niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.” De beslissing is onder meer ook afgegeven aan de echtgenoot van klaagster, als haar wettelijk vertegenwoordiger.
Ondanks verhoging van de dosis naar 5 mg per dag bevestigde een bloedspiegelcontrole van 24 december 2010 (< 1 microgram per liter) het vermoeden van de verpleging dat klaagster smokkelde met de inname van de medicatie; de aangetroffen waarde betekende dat de medicatie geen effect kon hebben. In februari 2011 werd in verband met het verstrijken van de termijn voor gedwongen behandelen op grond van het externe criterium de behandeling gestaakt.
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Naast allerlei door haar ervaren onvrede over gebeurtenissen in het verleden buiten de instelling verwijt klaagster, die zelf de geneeskundestudie heeft gevolgd, verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij van een verkeerde diagnose is uitgegaan (zelf meent zij PTSS te hebben) en daardoor eraan heeft bijgedragen dat zij foutieve (dwang)medicatie toegediend heeft gekregen.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij heeft gehandeld zoals van een behoorlijk handelend zorgverlener mocht worden verlangd. Voor zover nodig, wordt hieronder nader op het verweer ingegaan.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
De stoornis waar verweerder van is uitgegaan is in lijn met de bevindingen van andere gedragsdeskundigen, zowel uit het psychiatrische verleden van klaagster als in het kader van het strafrechtelijk traject dat zij heeft ondergaan. Het college heeft op basis van de (proces)stukken geen reden te twijfelen aan dit oordeel. Voor dwangmedicatie bestond, gelet op het feit dat klaagster al een langdurig psychiatrisch verleden had en zich niet wenste te laten behandelen, gezien de uitzichtloze situatie waarin zij verkeerde voldoende reden. Voor het overige kan ermee worden volstaan te verwijzen naar de hierboven weergegeven motivering van het besluit tot gedwongen behandeling, waarin het college zich volledig kan vinden.
5.3
De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en dus dient te worden afgewezen.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, en J.N. Voorhoeve en T.S. van der Veer, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 26 september 2011 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.