ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG1401 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 313/2010
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG1401 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-09-2011 |
Datum publicatie: | 26-09-2011 |
Zaaknummer(s): | 313/2010 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Raadkamerbeslissing. Klacht tegen psychiater over dwangmedicatie in TBS-instelling. Ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 26 september 2011 naar aanleiding van de op 24 december 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , verblijvende te B,
bijgestaan door mr. J.A.W. Knoester, advocaat te Den Haag,
k l a g e r
-tegen-
C , psychiater, werkzaam te B,
bijgestaan door mr. J.S.M. Brouwer, verbonden aan DAS-rechtsbijstand te Amsterdam,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Klager heeft een klaagschrift ingediend voorzien van bijlagen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend voorzien van bijlagen. Zij hebben vervolgens gerepliceerd en gedupliceerd. Verweerder heeft nog een stuk ingezonden.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het recht te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klager verbleef ten tijde van het handelen waarover hij klaagt op de gesloten high-care afdeling I-A van D, centrum voor forensische psychiatrische zorg, verder D. Verweerder was werkzaam als psychiater op die afdeling en is betrokken geweest bij de behandeling van klager. In december 2009 werd verweerder door de psychiater E, hoofd van de afdeling I-A, gevraagd om een beoordeling van klager te geven gezien zijn aanhoudende weigering tot medicatie en het persisteren van grootheidswaan. Klager vertrouwde geen enkele behandelaar. In januari 2010 ontspoorde het gedrag van klager, zodat in overleg dwangmedicatie werd overwogen. Aan de onafhankelijk psychiater F is vervolgens schriftelijk en gemotiveerd door verweerder op 5 januari 2010 een second opinion gevraagd.
De belangrijkste feiten uit het verzoek aan F over klager waren:
- paranoïde schizofrenie, zwakbegaafdheid, antisociale persoonlijkheid (persoonlijkheidsstrekken);
- geweldpleging, verkrachting en vuurwapenbezit in de (lange) straflijst;
- patiënt weigerde alle medicatie vanuit de overtuiging dat alle Nederlanders, en forensische medewerkers in het bijzonder, erop uitzijn hem het leven onmogelijk te maken. Hij voelde zich volkomen onbegrepen en het slachtoffer van kortzichtige wetsovertreders;
- op dat moment een wisselend beeld, waarin periodes met redelijk aangepast gedrag werden afgewisseld door paranoïde opwindingstoestanden waarin patiënt op luide toon zijn mening gaf over bejegening. Het was op zulke momenten meer aan de vaardigheden van de sociotherapeuten dan aan zijn eigen zelfbeheersing te danken dat fysieke agressie uitbleef. Kort voor de laatste feestdagen had patiënt een week mutistisch op bed gelegen en weigerde hij te eten;
- In 2003, tijdens de opname in de G, heeft patiënt antipsychotische medicatie gekregen in depotvorm, nadat hij in paranoïde toestand personeel had mishandeld (slaan en krabben). Hierop was hij dramatisch opgeknapt. Ook in D heeft hij langere tijd met een depot goed gefunctioneerd op een resocialisatieafdeling. Een jaar geleden had hij met succes zijn dwangbehandeling aangevochten. Hierop verslechterde zijn toestand en bleek het risicomanagement op de resocialisatieafdeling ontoereikend waarop hij moest worden teruggeplaatst naar afdeling I-A, een gesloten high-care afdeling binnen de inrichting.
In januari en februari 2010 ging klager versneld achteruit waarbij daadwerkelijk gevaar ontstond voor het personeel. Medewerkers waren bang om hem te verplegen en de situatie verstoorde het behandelklimaat. Door de psychoses werden ook medepatiënten angstig en bang voor klager. Gesprekken en separeren mochten niet baten. Klager heeft meerdere medewerkers bespuugd, zo ook de psychiater F die hem op 23 februari 2010 in het kader van zijn onderzoek kwam bezoeken. Ook het verbaal geweld nam toe. Klager gebruikte weliswaar geen fysiek geweld tegen personeel maar trapte bijvoorbeeld zijn deur en meubels kapot. Het Team Bijzondere Ondersteuning (TBO) werd ingezet om geweld te voorkomen. Klager dreigde met fysiek geweld en uitte doodsbedreigingen. Gelet op het verleden van klager waarin meerdere malen sprake was geweest van fysiek geweld, bestond de indruk dat er nog weinig meer nodig was voordat klager over zou gaan tot fysiek agressief gedrag. Op 9 maart 2010 werd door de behandelcoördinator afdeling I-A, teamleider afdeling I-A, verweerder en hoofd behandeling afdeling I-A de procedure tot dwangmedicatie ingezet. Het onderzoeksrapport van de psychiater F was inmiddels ontvangen. Hij was van oordeel dat voldaan werd aan de criteria voor dwangmedicatie. De eerste geneeskundige en de algemeen directeur van de inrichting kregen het rapport voorgelegd en gaven hun goedkeuring. Vervolgens werd klager meegedeeld dat hij dwangmedicatie zou krijgen. Ten slotte is dwangmedicatie toegediend op 9 maart 2010 (100 mg Haldol decanoaat per injectie en 100 mg Cisordinol Acutard per injectie).
De medicatie bracht korte tijd verbetering, maar vervolgens werd klager weer toenemend agressief en psychotisch. Klager uitte wederom dreigementen. Hij weigerde medicatie, waarna in overleg werd besloten tot dwangmedicatie die op 26 maart 2010 werd toegediend.
Ook nu was er enige tijd sprake van verbetering. Op 15 april 2010 nam klager vrijwillig zijn medicatie, desondanks werd deze door de beklagcommissie toch als dwangmedicatie aangemerkt. Verweerder was het overigens met dit oordeel niet eens. Klager was bereid zijn medicatie vrijwillig in te nemen mits eens per drie weken in plaats van eens per twee weken. Daarmee ging verweerder akkoord. En klager is zelf naar de medische dienst gegaan voor zijn depot. Na 15 april 2010 ging het een aantal dagen redelijk goed. Klager was wel toenemend achterdochtig en geagiteerd. Toen de psychose toenam uitte klager opnieuw fysieke dreigementen. Hij wilde aanvankelijk geen medicatie, maar zei toch mee te gaan naar de
medische dienst en de medicatie te accepteren. Vanwege de fysieke dreigementen werd klager begeleid door het TBO. Klager liep mee naar de separeer, kreeg medicatie en reageerde rustig en aangepast. Van de beslissing tot separeren werd aan klager een Kennisgeving Beklagwaardige Maatregel uitgereikt.
Ook de Inspectie voor de Gezondheidszorg werd geïnformeerd over het toepassen van dwangmedicatie en de voortzetting daarvan. In de brieven van 3 mei en 29 juni 2010 oordeelde de Inspectie dat interventie noodzakelijk was om ernstig gevaar voor de gezondheid van klager en de veiligheid van de omgeving af te wenden. De interventie voldeed aan de criteria van subsidiariteit en proportionaliteit. Klager heeft tegen het toedienen van dwangmedicatie een klacht ingediend bij de beklagcommissie uit de Commissie van Toezicht van de instelling, waarvan de voorzitter de klacht materieel ongegrond heeft verklaard. Het hiertegen door klager ingestelde beroep is door de beroepscommissie van de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming ongegrond verklaard.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij een onjuiste diagnose heeft vastgesteld dan wel dat hij ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake was van onmiddellijk dreigend gevaar en er zo voor heeft gezorgd dat klager op 9 en 26 maart, 15 april en 13 mei 2010 ten onrechte dwangmedicatie toegediend heeft gekregen. Klager heeft hierdoor onnodige pijn/schade opgelopen.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat er gevaar was voor de gezondheid en veiligheid van klager of van anderen. Het advies van verweerder is op dit oordeel gebaseerd. Verweerder heeft derhalve niet gehandeld in strijd met de zorg die hij behoort te betrachten ten opzichte van klager en overigens heeft hij niet gehandeld in strijd met het belang van de individuele gezondheidszorg.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
De klacht heeft in hoofdzaak betrekking op de toegediende dwangmedicatie op 9 en 26 maart, 15 april en 13 mei 2010. Klager formuleert ook een klacht betreffende de gestelde diagnose maar onderbouwt deze klacht verder niet. Het college gaat ervan uit dat de klacht betreffende de gestelde diagnose in het verlengde ligt van de klacht betreffende de dwangmedicatie en verder geen zelfstandige betekenis heeft.
5.3
De beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT) bepaalt in artikel 26 lid 1 dat een verpleegde verplicht is te gedogen dat ten aanzien van hem een bepaalde geneeskundige handeling wordt verricht (bijvoorbeeld dwangmedicatie), indien die handeling naar het oordeel van een arts volstrekt noodzakelijk is ter afwending van gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van de verpleegde of van anderen. De verpleegde in een TBS- instelling die meent dat niet volgens de regels is gehandeld, kan dit via de Commissie van Toezicht en in hoger beroep de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming laten toetsen. Dat is daartoe dan ook de meest geëigende rechtsgang omdat dwangmedicatie niet primair dient ter behandeling, maar om de veiligheid binnen de instelling te handhaven. De tuchtrechter is er om te beoordelen of is gehandeld in strijd met de individuele gezondheidszorg die behoorde te worden verleend, terwijl terughoudendheid moet worden betracht ter zake van vragen waarover via voornoemde speciale rechtsgang kan worden geklaagd.
Die terughoudendheid leidt er in dit geval toe dat aan verweerder ter zake van zijn rol bij de totstandkoming van de beslissing tot dwangmedicatie in redelijkheid geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Op grond van de stukken moet immers worden aangenomen dat klager in psychotische toestand fors verbaal geweld gebruikt, zodanig dat medewerkers bang waren klager te verplegen. Er was sprake van fysiek geweld tegen de inboedel van de kamer. Het TBO moest worden ingezet. Verdere separatie was geen redelijk alternatief. De beslissing tot dwangmedicatie steunde op extern ingewonnen advies.
Alles overziende beoordeelt het college de klacht als kennelijk ongegrond, zodat deze dient te worden afgewezen.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, en dr. R.J. Verkes en M.H. Braakman, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 26 september 2011 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.