ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG1254 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 041/2010

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG1254
Datum uitspraak: 28-07-2011
Datum publicatie: 28-07-2011
Zaaknummer(s): 041/2010
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen (psychiatrisch) verpleegkundige. Klager verwijt verweerster dat zij hem niet zorgvuldig heeft geïnformeerd over het feit dat zij de behandeling/begeleiding van klager zou beëindigen. Klacht ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 28 juli 2011 naar aanleiding van de op 12 maart 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , (destijds) psychiatrisch verpleegkundige, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. A.C.I.J. Hiddinga, DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,

v e r w e e r s t e r

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Klager heeft een klaagschrift en, op vragen van de secretaris, een aanvulling hierop ingediend. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend met een bijlage. Zij hebben vervolgens gerepliceerd en gedupliceerd. Op verzoek van de secretaris is het behandeldossier van klager overgelegd. Op 28 oktober 2010 heeft de secretaris partijen, verweerster bijgestaan door haar gemachtigde, gehoord in het kader van het vooronderzoek. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 17 juni 2011, alwaar beide partijen zijn verschenen, verweerster bijgestaan door haar gemachtigde.

2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager stond sinds juni 2004 onder behandeling en begeleiding van het transmuraal team (TMT) van de Sector Langdurige GGZ F. In een brief van 29 september 2005 aan het UWV meldde de behandelend psychiater onder meer dat er sprake is van agressieregulatieproblematiek, automutilatie, angsten, dwangmatigheid, behoefte aan structuur en sociale isolatie in het kader van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Verweerster, destijds senior psychiatrisch verpleegkundige, bezocht klager eenmaal in de zes weken op zijn thuisadres. Verweerster had ongeveer 25 patiënten in zorg.

Verweerster had klager op afspraak gesproken op 1 november 2006. Ter zitting is een brief overgelegd van 16 november 2006, waarin aan verweerster werd gemeld dat zij per

1 januari 2007 werd toegelaten tot de opleiding tot verpleegkundig specialist. Per

14 december 2006 zou verweerster daadwerkelijk stoppen met haar werkzaamheden. Verweersters collega, de psychiatrisch verpleegkundige D, was sinds juni 2006 eveneens begeleider van klager en zou de taken van verweerster na 14 december 2006 overnemen. De volgende afspraak met klager was gepland voor 12 december 2006. Verweerster wist dat klager het zeer onprettig vond om door haar te worden opgebeld. Eerder was afgesproken dat verweerster klager alleen zou bellen als het ging om verzetten van afspraken wegens overmacht. Verweerster was van oordeel dat daar nu sprake van was. Verweerster wist dat er, gezien  klagers problematiek, een risico op escalatie was als klager zou horen dat verweerster het TMT zou verlaten. Verweerster wilde de afspraak met klager daarom vervroegen om klager tijdig persoonlijk van haar vertrek op de hoogte te stellen zodat er tijd was om afscheid te nemen. In het dossier is aangetekend dat verweerster van 4 tot 7 december 2006 een paar maal vergeefs heeft geprobeerd klager te bellen. Op 7 december 2006 ontving klager het E, de nieuwsbrief van het TMT, waarin onder andere het bericht stond dat verweerster afscheid nam van alle patiënten. Verweerster heeft klager per brief van 7 december 2006 bericht over haar vertrek en daarbij aangegeven dat de afspraak van 12 december 2006 de laatste afspraak zou zijn.

Klager had bij ontvangst van die brief dus al uit het E vernomen van verweersters aanstaande vertrek. Hij heeft verweerster schriftelijk geantwoord dat de afspraak van 12 december 2006 wat hem betreft geen doorgang zou vinden. Verweerster heeft klager hierop op 14 december 2006 nogmaals een brief gestuurd. Klager heeft verweerster daarna, terwijl zij niet meer werkzaam was voor het TMT, een aantal brieven gestuurd op haar privéadres. In de eerste brief liet hij weten dat verweerster hem dood zou vinden in zijn woning. Op het moment dat verweerster die brief ontving, was klager al aangetroffen door zijn ouders toen hij had geautomutileerd in een poging een einde aan zijn leven te maken. De volgende brieven kwamen dreigend op haar over. Verweerster heeft de organisatie hiervan op de hoogte gesteld. De directeur hiervan heeft klager hier vervolgens schriftelijk op aangesproken, waarna de brieven zijn gestopt. Ondanks pogingen van de behandelend psychiater om de relatie weer te normaliseren, heeft klager de behandeling beëindigd. Ter zitting heeft hij laten weten dat hij sindsdien niet meer onder psychiatrische behandeling is.

3.      HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- dat zij hem niet zorgvuldig heeft geïnformeerd over het feit dat zij per half december 2006 de behandeling/begeleiding van klager zou beëindigen.

Verweerster heeft zich niet aan de afspraken met klager gehouden terwijl zij wist dat dit klager zou beschadigen. Ook verwijt klager verweerster dat zij nooit haar verantwoordelijkheid hiervoor heeft genomen en excuses heeft aangeboden.

4.      HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat van onzorgvuldig handelen geen sprake is.

Zij heeft alles in het werk gesteld om klager persoonlijk van haar vertrek in kennis te stellen. Op 17 of 18 november 2006 zal zij hebben vernomen dat zij zou weggaan. Daarom kon zij klager op 1 november 2006 nog niet hierover informeren. Dat zij was aangenomen voor de opleiding diende zij voorts eerst aan haar leidinggevende te vertellen waarna in een multidisciplinair overleg, dat eenmaal per twee weken op maandag plaatsvond, moest worden overlegd hoe klager en andere patiënten het best konden worden geïnformeerd. Dat heeft tijd gekost. Verweerster is vervolgens gaan bellen om de afspraak te vervroegen, omdat zij de mogelijkheid van een tweede gesprek wilde openhouden, niet omdat zij vreesde dat het E haar voor zou zijn.

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1               

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Verweerster heeft het college er -eerst- ter zitting van kunnen overtuigen dat zij jegens klager voldoende zorgvuldig is omgegaan met de communicatie over haar aanstaande vertrek. Achteraf gezien ware het wellicht beter geweest als verweerster klager een brief had gestuurd om de staande afspraak te vervroegen. Maar dat zij dat niet heeft gedaan en dat zij heeft geprobeerd de afspraak telefonisch te vervroegen, is haar tuchtrechtelijk niet te verwijten. Overigens had ook dan klager mogelijk toch nog via het E vernomen over het aanstaande vertrek van verweerster voordat zij hem dat zelf had kunnen vertellen. Nu ervan moet worden uitgegaan dat klaagster eerst vanaf 17 november 2006 de communicatie over haar vertrek kon regelen en zij daarna eerst met haar leidinggevende en het MDO moest overleggen en zij vervolgens niet alleen van klager, maar van zo’n 25 cliënten op zorgvuldige wijze afscheid moest nemen, is de gang van zaken wat klager betreft te beschouwen als een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Verweerster heeft nog haar zorgen geuit aan haar collega’s toen klager afzag van de geplande afspraak. In zoverre is verweerster ook zorgvuldig geweest. Voorts heeft zij ter zitting haar excuus aangeboden voor de (ongelukkig verlopen) gang van zaken. Het siert verweerster dat zij klager in zoverre in een van zijn klachtonderdelen tegemoet is gekomen. Het college is dus, met toepassing van het hierboven genoemde criterium, niet tot een tuchtrechtelijk verwijt aan verweerster kunnen komen. De klacht moet dan ook als ongegrond worden afgewezen. 

6.      DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, en E. van Egmond en B.F.A. Goosselink, leden-verpleegkundigen, in tegenwoordigheid van mr. B.E.H. Zijlstra-Bauer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2011 door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.