ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG1252 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 186/2010

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG1252
Datum uitspraak: 28-07-2011
Datum publicatie: 28-07-2011
Zaaknummer(s): 186/2010
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen huisarts betreffende medische verklaring. Waarschuwing en publicatie.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 28 juli 2011 naar aanleiding van de op 28 september 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,  

gemachtigde: mr. M.J.H. Mühlstaff, advocaat te Deventer,

k l a g  e r

-tegen-

C , huisarts, werkzaam te D,

v e r w e e r d e r

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Klager heeft een klaagschrift ingediend. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend voorzien van bijlagen.

Het mondeling vooronderzoek heeft plaatsgevonden op 10 januari 2011. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.

Verweerder heeft een brief voorzien van bijlagen ingezonden die op 14 januari 2011 bij het college is binnengekomen.

Klager heeft nog een brief voorzien van een bijlage ingezonden die op 9 februari 2011 bij het college is binnengekomen.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 18 juni 2011. Klager en verweerder zijn in persoon ter zitting verschenen, klager bijgestaan door zijn gemachtigde.

2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager is in 1995 gehuwd. Uit dat huwelijk is op 4 februari 2001 een zoon, E, geboren. Klager en zijn echtgenoot zijn uit elkaar gegaan toen E ongeveer 17 weken oud was. In september 2001 is de echtscheiding tot stand gekomen. Beide ouders zijn met het ouderlijk gezag belast. In oktober 2001 is klager hertrouwd. Uit dit huwelijk is in december 2002 een dochter geboren. Klagers tweede echtgenote had uit haar vorige huwelijk ook een dochter.

De omgangsregeling is gestart toen E 19 weken oud was.

Op zondagmorgen 9 januari 2005, tijdens een omgangsweekend gaat klager met E naar een psychotherapeute die gespecialiseerd is in het gedrag van kinderen om het spelgedrag van E te laten observeren. Op grond van de bevindingen van de psychotherapeute besluit vader E niet terug te laten gaan naar zijn moeder.

Gedurende het verblijf bij vader gaat E nog drie keer naar de psychotherapeut en twee keer naar een counseler. Deze adviseert een kinderpsychiater die hulp zou moeten bieden aan E.

Moeder schakelt een klinisch psycholoog in die aangeeft dat de spelsessies van de psychotherapeut niet voldoen aan de algemene criteria zoals betrokkenheid van beide ouders.

Op 27 december 2004 dient klager een verzoekschrift in tot vaststelling respectievelijk wijziging hoofdverblijfplaats.

Op 19 januari 2005 dient moeder in die procedure een verweerschrift in en verzoekt zij het gezag te wijzigen in uitsluitend gezag voor haar als ook de omgangsregeling te wijzigen.

De rechtbank verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) een onderzoek in te stellen. Een concept van het raadsrapport is door verweerder als bijlage bij de stukken overgelegd.

Op 17 mei 2005 wordt moeder als verdachte gehoord door de jeugd- en zedenpolitie naar aanleiding van aangifte van klager. De zaak wordt geseponeerd vanwege gebrek aan bewijs.

De Raad concludeert dat beide ouders geschikt zijn om E op te voeden maar dat de geschiktheid van klager negatief wordt beïnvloed door het wantrouwen van klager jegens moeder. Het advies van de Raad is de hoofdverblijfplaats van E niet te wijzigen. De Raad adviseert het gezamenlijk gezag te handhaven.

De Raad adviseert de rechtbank de beslissing een half jaar aan te houden om te bekijken of de situatie veranderd is, omdat E klem dreigt te raken (tussen klager en moeder).

Op 15 september 2010 bezoekt moeder met E verweerder. Moeder had verweerder gevraagd om een verklaring ten behoeve van de rechtszitting over het verzoek van moeder om herziening van de omgangsregeling.

Verweerder spreekt E in aanwezigheid van de moeder.

Vervolgens stelt hij de volgende verklaring op:

 “ MEDISCHE VERKLARING

Op 15 september 2010 zie ik E in de spreekkamer. Hij begint uit zichzelf te vertellen. Hij heeft elke nacht nachtmerries. Droomt dat zijn vader en zijn partner hem schoppen en slaan. Vertelt dat dit in werkelijkheid ook al is gebeurd. Vertelt dat hij in zijn bed plast.

Hij is bang om zijn vader te ontmoeten. Als dit gebeurt krijgt hij hartkloppingen. Hij heeft sinds kort een mobiel om te kunnen bellen naar zijn moeder wanneer hij zich bedreigd voelt.

E is een assertief jongetje. Doet zijn relaas zonder dat zijn moeder hem souffleert. Hij heeft bijna de neiging om mij te dicteren wat ik moet opschrijven. Wat ik in ieder geval met hem eens ben is zijn gezegde: het is beter dat ik geen omgang meer heb met mijn vader”.

Verweerder ondertekent de verklaring als huisarts.

3.      HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij een verklaring afgeeft die niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen en uitspraken doet die niet op het terrein van zijn deskundigheid liggen. Verweerder wist dat deze verklaring gebruikt zou worden in een juridische procedure.

4.      HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij hoopte met de verklaring via de rechter behandeling te bewerkstelligen. Hij wilde een veilig leefklimaat creëren. De problemen rond E zijn uitvoerig bekend bij de Raad en bij Jeugdzorg. Klager geeft echter geen toestemming voor overleg. Omdat beide instanties niet bij machte zijn om op te treden heeft verweerder uit eigen wil een getuigenverklaring opgesteld. Verweerder besefte dat het precair kon zijn maar vindt dat hij als huisarts met 30 jaar ervaring in het vak het recht heeft om het vak in volle breedte te beoefenen en om op te komen voor het belang van een patiënt. Verweerder heeft zich beperkt tot door hem waargenomen feiten binnen zijn deskundigheidsgebied. Verweerder voelde zich gesteund door de motie van het Tweede kamerlid Langkamp, aangenomen op 2 juli 2009, waarin de regering wordt verzocht om professionals en het tuchtcollege er zo spoedig mogelijk over te informeren dat het niet in strijd is met de wet om zonder toestemming van beide ouders een door kindermishandeling getraumatiseerd kind in behandeling te nemen. Hij vindt bij nader inzien dat hij de laatste zin in de verklaring beter niet had kunnen schrijven en dat hij het bij een “getuigenverklaring” had moeten laten. Hij biedt daarvoor zijn excuses aan.

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1               

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2   

Deze zaak draait om de vraag of verweerder de hiervoor weergegeven “Medische verklaring” aan de moeder had mogen afgeven, wetende dat de moeder deze verklaring zou overleggen in een tegen klager aanhangige juridische procedure. Vaststaat dat klager, die net als de moeder met het ouderlijk gezag is belast, hiervoor geen toestemming heeft gegeven.

Ingevolge artikel 7:465 B.W. dient verweerder de verplichtingen uit de behandelingsovereenkomst jegens beide ouders na te komen, gelet op de leeftijd van E. Voor zover verweerder heeft bedoeld aan te voeren dat genoemde verklaring geen “Medische verklaring” is maar een getuigenverklaring moet dit verweer worden gepasseerd, nu een verklaring waarbij de naam, het beroep en het adres van verweerder wordt vermeld,  waarboven de woorden “Medische verklaring” staan en die bovendien ook nog zijn oordeel weergeeft niet anders dan als een medische verklaring kan worden gekwalificeerd.

5.3

Verweerder erkent dat hij zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden, maar beroept zich op een conflict van plichten. In zijn ogen diende E op dat moment tegen zijn vader te worden beschermd en telde daarom het belang van E zwaarder dan verweerders beroepsgeheim.

Dit verweer wordt verworpen. Allereerst blijkt uit het verdere verloop van de procedure tussen beide ouders dat inmiddels de omgangsregeling tussen klager en E op een normale manier en regelmatig plaatsvindt. Het heeft er daarom alle schijn van dat verweerder zich door de emoties van de moeder heeft laten meeslepen. Dat E naar zijn oordeel op dat moment wanhopig was kan minst genomen gedeeltelijk verklaard worden door het feit dat E met zijn moeder naar de huisarts was gekomen om over het conflict tussen de ouders te praten en verweerder met E ook niet buiten aanwezigheid van de moeder heeft gesproken.

5.4

Maar los van het voorgaande, verweerder had veel meer professionele afstand dienen te bewaren. Hij wist dat er veelvuldig conflicten waren tussen beide ouders. In een dergelijk geval is er alle reden om niet voetstoots voor waar aan te nemen wat hem eenzijdig door één van de ouders wordt verteld. Bovendien kende hij klager, die vroeger bij hem in de straat had gewoond en zijn patiënt was geweest. Niets had hem belet om zijn zorgen met klager te delen. Dat hij, zoals verweerder ter zitting verklaarde, daar weinig heil in zag, doet daaraan niet af.

Verweerder had in een geval als dit, als hij werkelijk reden had voor bezorgdheid, in elk geval veel beter een vertrouwensarts of het meldpunt kindermishandeling kunnen inschakelen. Dat, zoals verweerder nog heeft opgemerkt, de verschillende instanties al jarenlang niets deden had hij niet uit eigen wetenschap. Hij voer in dit opzicht geheel op het kompas van de moeder. Juist in een dergelijke situatie had hij zichzelf veel beter op de hoogte moeten stellen, alvorens actie te ondernemen. Daarbij telt extra zwaar dat hij niet een louter beschrijvende verklaring heeft gegeven van hetgeen hij had gezien, maar daar ook een vergaande conclusie aan heeft verbonden.

5.5

Het college stelt op grond van het voorgaande vast dat verweerder zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Hem dient daarvoor een maatregel te worden opgelegd. Daarbij neemt het college in ogenschouw dat er van mag worden uitgegaan dat verweerder oprecht meende dat hij snel diende te handelen en dat het afgeven van deze verklaring in het belang was van E. Het is duidelijk dat hij dat naar het oordeel van het college niet had mogen doen, maar het college beschouwt dit wel als een verzachtende omstandigheid.

Na ampele overweging acht het college daarom een waarschuwing op zijn plaats en het ter publicatie aanbieden van deze beslissing.

De beslissing luidt daarom als volgt.

6.      DE BESLISSING

Het college:

  • waarschuwt verweerder.
  • bepaalt dat de beslissing indien deze onherroepelijk is geworden in geanonimiseerde vorm geheel in de Staatscourant zal worden bekend gemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan Medisch Contact, Tijdschrift voor Gezondheidsrecht en Jurisprudentie Gezondheidszorg.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. D.J. van Dijk, voorzitter, mr. dr. J.C.J. Dute, lid-jurist,

dr. A.P.E. Sachs, dr. R.B. van Leeuwen en prof. dr. J.A. Grotenhuis, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2011 door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.