ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG1226 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 213/2010

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG1226
Datum uitspraak: 12-07-2011
Datum publicatie: 12-07-2011
Zaaknummer(s): 213/2010
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Raadkamerbeslissing. Klacht tegen (destijds) arts-assistent in opleiding tot psychiater. Klaagster verwijt verweerder dat hij ten onrechte een geneeskundige verklaring heeft afgegeven en dat hij haar rouwverwerking niet heeft onderkend. Klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 12 juli 2011 naar aanleiding van de op 9 september 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , (destijds) arts-assistent in opleiding tot psychiater, werkzaam te D,

bijgestaan door: mr. A.C.I.J. Hiddinga, jurist bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Klaagster heeft een klaagschrift ingediend. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend voorzien van een bijlage.

Het mondeling vooronderzoek heeft plaatsgevonden op 9 mei 2011.

Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster is geboren in 1962. Klaagster is op 5 april 2007 na beoordeling door de crisisdienst RIAGG E en de crisisdienst RIAGG F vrijwillig opgenomen op de gesloten afdeling (unit 12) van het G (H, tegenwoordig I) te J. Op 6 april 2006 gaf klaagster aan dat ze naar huis wilde. Vanwege de toestand waarin klaagster toen verkeerde werd een IBS-beoordeling (inbewaringstelling) aangevraagd. Verweerder was niet betrokken bij de zorgverlening aan klaagster. Aan hem werd als onafhankelijk arts gevraagd de geneeskundige verklaring als bedoeld in artikel 20 lid 1 Wet BOPZ op te stellen. Verweerder was destijds eerstejaars psychiater in opleiding onder supervisie van de psychiater K. Verweerder heeft de verklaring als bijlage bij zijn verweerschrift overgelegd. De inhoud ervan is partijen bekend en wordt hier geacht te zijn herhaald en overgenomen.

Verweerder heeft klaagster onderzocht en de situatie besproken met de behandelend psychiater L en met zijn supervisor. De huisarts was niet meer bereikbaar.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster is van oordeel dat in feite K de IBS heeft afgegeven omdat verweerder onder haar toezicht stond. Verweerder had als jonge arts een onjuiste houding tegenover klaagster. Hij is aan het werk gegaan met oogkleppen op. De crisisdienst van het RIAGG stelde een behandeling in de thuissituatie voor. Dit is haar door verweerder niet geboden. De reden was: gevaar voor verwaarlozing, niet mee willen werken, begeleiding thuis. Verweerder heeft geen eigen verantwoordelijkheid genomen. Eigen inzicht heeft hij niet getoond, alleen het inzicht van zijn supervisor heeft hij gebruikt. Hij heeft geen open gesprek met haar gevoerd. Met open bedoelt klaagster dan, dat hij een formulier heeft ingevuld zonder een gesprek met haar aan te gaan over hoe het met haar ging. Haar grootste verdriet en probleem is dat er tegen haar kinderen is gezegd dat zij ongeneeslijk ziek is en dat zij nooit meer beter wordt. Ze wilden haar gewoon opsluiten. Verweerder heeft daar aan meegeholpen.

Zakelijk weergegeven verwijt klaagster verweerder:

  • dat hij ten onrechte een geneeskundige verklaring heeft afgegeven waardoor zij een IBS heeft gekregen;
  • dat hij haar rouwverwerking niet heeft onderkend, waardoor haar gezinsleven compleet is verwoest.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij zorgvuldig te werk is gegaan bij het opstellen van de geneeskundige verklaring. Verweerder heeft met twee andere psychiaters overlegd, aangegeven waarom de huisarts niet is geraadpleegd en zijn overwegingen ruimschoots gemotiveerd in de geneeskundige verklaring. Verweerder begrijpt dat de situatie voor klaagster en haar gezin belastend was. Het ingeschatte gevaar voor klaagster en haar directe omgeving schatte verweerder echter groter in dan het belang om het gezin bij elkaar te houden.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Bij de beoordeling van de klacht is het college uitgegaan van de onder rubriek l van deze uitspraak als vaststaand aangenomen feiten, die berusten op de stukken.

Uitgaande van de hierboven weergegeven feiten en rekening houdend met dit toetsingscriterium is het college tot de slotsom gekomen, dat de klacht als kennelijk ongegrond moet worden afgewezen. Daartoe heeft het college zich in grote lijnen kunnen verenigen met hetgeen verweerder in haar verweerschrift heeft doen aanvoeren betrekking tot de klacht en de gegrondheid daarvan en neemt die overwegingen over.

5.3

Daaraan voegt het college toe dat klaagster bij het college vele klachten heeft ingediend betreffende haar psychiatrische behandeling. Daaruit weet het college dat klaagsters echtgenoot is overleden en dat klaagster vier kinderen heeft waarvan er na het overlijden van haar echtgenoot nog één kind, die geestelijk gehandicapt is, bij haar woont. Met de andere kinderen heeft klaagster (een periode) geen of weinig contact (gehad).

Het college heeft er begrip voor dat klaagster moeite heeft met de situatie waarin zij nu verkeert. Het college sluit niet uit, maar heeft daar ook geen aanwijzingen voor, dat het met een andere begeleiding voor haar anders was gelopen. Dat is echter niet waar het bij de tuchtrechtelijke toetsing om gaat. Hierboven is dat toetsingscriterium weergegeven. Het college heeft geen aanwijzingen dat de zorg die verweerder aan klaagster heeft verleend de toetsing aan dat criterium niet doorstaat.

De klacht dient daarom als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, J.N. Voorhoeve en

G.W.A. Diehl, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2011 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.