ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG1225 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 231/2010

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG1225
Datum uitspraak: 12-07-2011
Datum publicatie: 12-07-2011
Zaaknummer(s): 231/2010
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Raadkamerbeslissing. Klacht tegen een psychiater. Klaagster verwijt verweerder een onjuiste behandeling, verkeerde diagnose, het voorschrijven van verkeerde medicatie, dat alles besproken werd met klaagster echtgenoot en niet met haar en dat haar kinderen door haar gedwongen opname extra getraumatiseerd zijn. Klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 12 juli 2011 naar aanleiding van de op 9 september 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , psychiater, werkzaam te D,

bijgestaan door: mr. M.J. Bos, jurist bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,

v e r w e e r d e r

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Klaagster heeft een klaagschrift ingediend. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend voorzien van een bijlage.

Het mondeling vooronderzoek heeft plaatsgevonden op 9 mei 2011.

Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.

2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster is geboren in 1962. Op 1 april 2003 heeft verweerder in het kader van de Wet BOPZ een geneeskundige verklaring afgegeven ten behoeve van een gedwongen opname (in bewaring stelling). Deze verklaring heeft verweerder overgelegd als bijlage bij het verweerschrift.

3.      HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Volgens klaagster raakte zij bij binnenkomst van verweerder al in shock. Volgens haar liep hij resoluut langs haar heen en ging daarop praten met haar echtgenoot.

Verweerder zegt dat hij de werking van de medicatie niet af kon wachten. Hij heeft haar shock niet onderkend. Hij was ingeroepen door de RIAGG crisisdienst. Hij had toen een behandelplan op moeten stellen in de thuissituatie. Hij was gekomen omdat haar man, in opdracht van de E, met het RIAGG had gebeld. Klaagster zelf had de huisarts gebeld. Hij had haar Lorazepam moeten geven. Klaagster was in paniek en ze was angstig. Ze werd van de Risperdal heel raar. Samengevat verwijt klaagster verweerder:

  • dat hij verkeerde medicatie voorschreef, te weten Risperdal;
  • dat hij geen behandelplan heeft gemaakt in de thuissituatie;
  • dat hij geen informatie gaf over de medicatie;
  • dat hij is uitgegaan van de diagnose in het dossier, waardoor hij een angst/paniek aanval niet heeft onderkend;
  • dat hij alles besprak met haar man en niet met haar;
  • dat haar kinderen door haar gedwongen opname extra getraumatiseerd zijn.

4.      HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij bij een onderzoek in het kader van de BOPZ altijd uitgaat van zijn eigen waarneming en hij betrekt daarbij informatie uit het dossier en informatie die op dat moment kan worden verkregen van behandelaars. In de verklaring vermeldt verweerder dat hij naast medicatie ambulante begeleiding heeft overwogen. Een gesprek daarover met klaagster was echter niet mogelijk. Dat droeg bij aan de overweging van verweerder dat alternatieve oplossingen, waarbij klaagster ambulant zou blijven, het gevaar voor maatschappelijk ten onder gaan van klaagster zelf en het gevaar voor de psychische gezondheid van vooral haar kinderen niet zou wegnemen. Verweerder zag vooral risico’s (psychotraumatisering) voor het welzijn van de kinderen in de continue confrontatie met een ontremde moeder.

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1               

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Bij de beoordeling van de klacht is het college uitgegaan van de onder rubriek l van deze uitspraak als vaststaand aangenomen feiten, die berusten op de stukken, waarvan met name de als productie bij het verweerschrift overgelegde geneeskundige verklaring.

Uitgaande van de hierboven weergegeven feiten en rekening houdend met dit toetsingscriterium is het college tot de slotsom gekomen, dat de klacht als kennelijk ongegrond moet worden afgewezen. Daartoe heeft het college zich in grote lijnen kunnen verenigen met hetgeen verweerder in haar verweerschrift heeft doen aanvoeren betrekking tot de klacht en de gegrondheid daarvan en neemt die overwegingen over.

5.3

Daaraan voegt het college toe dat klaagster bij het college vele klachten heeft ingediend betreffende haar psychiatrische behandeling; ook over latere psychiatrische behandelingen. Daaruit weet het college dat klaagsters echtgenoot, die arts was, inmiddels is overleden en dat klaagster vier kinderen heeft waarvan er na het overlijden van haar echtgenoot nog één kind, die geestelijk gehandicapt is, bij haar woont. Met de andere kinderen heeft klaagster (een periode) geen of weinig contact (gehad).

Het college heeft er begrip voor dat klaagster moeite heeft met de situatie waarin zij nu verkeert. Het college sluit niet uit, maar heeft daar ook geen aanwijzingen voor, dat het met een andere begeleiding voor haar anders was gelopen. Dat is echter niet waar het bij de tuchtrechtelijke toetsing om gaat. Hierboven is dat toetsingscriterium weergegeven. Het college heeft geen aanwijzingen dat de zorg die verweerder aan klaagster heeft verleend de toetsing aan dat criterium niet doorstaat. De overwegingen in de geneeskundige verklaring over de geestesstoornis en het gevaar kunnen de conclusie, dat klaagster gedwongen diende te worden opgenomen, dragen.

De klacht dient daarom als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

6.      DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, J.N. Voorhoeve en

G.W.A. Diehl, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2011 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris.       

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.