ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG1139 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 112/2010
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG1139 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-05-2011 |
Datum publicatie: | 26-05-2011 |
Zaaknummer(s): | 112/2010 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen psychiater betreffende diagnostiek en behandeling. Raadkamerbeslissing, klacht kennelijk ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 26 mei 2011 naar aanleiding van de op 3 juni 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
k l a g e r
-tegen-
C , psychiater, werkzaam te D,
bijgestaan door mr. K. Mous, advocaat te Nijmegen,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Klager heeft een klaagschrift ingediend voorzien van bijlagen, een aanvullend klaagschrift voorzien van bijlagen en een tweede aanvullend klaagschrift. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend voorzien van bijlagen. Klager heeft gerepliceerd voorzien van bijlagen en verweerder gedupliceerd, eveneens voorzien van bijlagen.
Het mondeling vooronderzoek heeft plaatsgevonden op 11 februari 2011.
Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Bij die gelegenheid door klager overgelegde stukken zijn aan het proces-verbaal gehecht.
Verweerder heeft desgevraagd nog een brief d.d. 14 maart 2006 van de internist E ingezonden die op 30 maart 2011 bij het college is binnengekomen.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken waaronder het dossier van klager dat als bijlage bij het verweerschrift en bij de dupliek is overgelegd, dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klager, geboren in 1958, bezocht op 17 december 2007 de afdeling spoedeisende hulp van het F te D vanwege een diep veneuze trombose. Hij was van 14 tot en met 17 december 2007 opgenomen geweest in een ziekenhuis in Duitsland vanwege een diep veneuze trombose en psychiatrische problemen.
Na behandeling en het advies zich de dag erna te melden bij de huisarts is klager naar huis gegaan.
Van 20 tot en met 23 december 2007 verbleef klager op de psychiatrische afdeling van een ziekenhuis in Duitsland, na overname uit een algemeen ziekenhuis.
Van 23 december 2007 tot en met 7 januari 2008 verbleef klager op de PAAZ van het F vanwege, vermoedelijk, een paranoïde psychose. De opname van klager was vooraf aangemeld door de Regionale Crisisdienst van G. Er was sprake van een vrijwillige opname.
Op 23 december 2007 heeft de intake plaatsgevonden door de psychiater H. H heeft voorafgaand aan de intake de voorgeschiedenis van klager, in het in het ziekenhuis aanwezige dossier van klager, bekeken. In dat dossier bevindt zich een brief van de internist E. Deze brief is door verweerder als bijlage bij de brief van 30 maart 2011 overgelegd. Als voorgeschiedenis komt uit deze brief naar voren een mogelijke neurolues in 1987 en 1998, een opname op de PAAZ in 1995 en hartinfarcten in 2004 en 2005. Bij het intakegesprek was ook een broer van klager aanwezig. Klager vertelde dat hij zich ernstig bedreigd voelde. Niet duidelijk was op dat moment of sprake was van een echte bedreiging of van een psychiatrische aandoening. H noteerde als differentiaaldiagnose:
- paranoïde psychose (neurolues)
- echte bedreiging???
Klager werd opgenomen ter observatie van zijn psychose/gedrag. Hij kreeg geen medicatie. Verder werd onderzoek op lues afgesproken.
Klager heeft na het intakegesprek geen rechtstreeks contact meer gehad met H. Hij is in de verdere opname met name gezien door verweerder en de psychiater in opleiding I, de eerste keer op 24 december 2007 door verweerder. Tijdens dat gesprek kwam naar voren dat klager drie keer een zelfmoordpoging had gedaan.
Vanwege een diep veneuze trombose beiderzijds werd klager behandeld met fraxiparine en werd nadere diagnostiek ingezet. Ook werd nadere diagnostiek ingezet vanwege het vermoeden op een urineweginfectie.
Tijdens de opname bleek dat -naar alle waarschijnlijkheid- sprake was van een paranoïde psychotische stoornis. Er was sprake van oplopende agitatie van klager jegens het verplegend personeel. Besloten werd klager antipsychotica (olanzapine) en benzodiazepinen (BDZ) aan te bieden. I heeft klager op 27 december 2007 voorlichting gegeven over de medicatie. Klager ging akkoord met het innemen van de BZD’s, de antipsychotica overwoog hij te nemen. Hij was ermee akkoord dat deze werden aangeboden. Klager kreeg herhaaldelijk psycho-educatie.
Op 31 december 2007 heeft I in overleg met verweerder aangeboden het antipsychoticum Dogmatil te gaan gebruiken in plaats van olanzapine.
Vanwege een kans op hartritmestoornissen bij het gebruik van Dogmatil en een myocardinfarct in de voorgeschiedenis werd een ECG gemaakt. Dit werd door de cardioloog als ongestoord beoordeeld. Tot 2 en na 5 januari 2008 heeft klager de Dogmatil geweigerd.
In de nacht van 1 op 2 januari 2008 en de ochtend van 2 januari 2008 heeft klager op de hartbewaking gelegen vanwege klachten van pijn op de borst. Bij onderzoek door de cardioloog werden geen bijzonderheden gevonden. De cardioloog heeft atenolol in plaats van Selokeen voorgeschreven omdat Selokeen hallucinaties kan geven.
Op 5 januari 2008 vond een incident plaats waarbij klager een medepatiënt bedreigde omdat hij deze ervan verdacht spullen van zijn kamer te hebben weggenomen.
Op 7 januari 2008 wilde klager met ontslag. Men kon klager niet overtuigen van het belang van opname. Aan de criteria voor een gedwongen opname werd niet voldaan. Afgesproken werd dat klager na twee weken op de polikliniek zou komen om te bekijken hoe verder te gaan.
I heeft met klager het belang van de somatische behandeling besproken en met zijn toestemming zijn huisarts, broer en de regionale Crisisdienst G op de hoogte gesteld van het ontslag van klager.
De volgende dag belde klager naar het F en gaf aan depressief te worden. De aangeboden heropname heeft hij niet geaccepteerd. De broer van klager werd op de hoogte gebracht. Op
9 januari 2008 was er weer telefonisch contact met klager. Afgesproken werd dat hij na twee weken op de polikliniek zou komen.
Een ontslagbrief, gedateerd 11 januari 2008, werd aan de huisarts van klager gestuurd. Klager kwam op 22 januari 2008 op de polikliniek bij verweerder. Klager gaf aan dat hij niet meer wilde komen. Verweerder heeft de huisarts van klager bij brief van 23 januari 2008 hiervan op de hoogte gesteld.
Klager heeft met deze klacht verband houdende klachten ingediend tegen de psychiaters H (nr. 119/2010) en I (nr. 120/2010). In alle drie de zaken wordt tegelijkertijd uitspraak gedaan.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- :
- het afgeven van een psychiatrisch rapport met onwaarheden over zijn medische verleden op verzoek van derden, dit om leugens van derden tot waarheid te verheffen en de waarheid over hem tot leugens te verklaren;
- het meewerken aan het bewerkstelligen van een maatschappelijk en sociaal isolement om te zorgen dat de leugens van deze derden niet uitkomen;
- het afgeven van medische gegevens aan derden en hiermee inbreuk plegen op zijn recht op medisch beroepsgeheim;
- het onthouden van zijn recht op inzage en afgifte van een kopie van het dossier;
- het aanzetten tot strafrechtelijke feiten door derden.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij het zeer betreurt dat zijn inspanningen, en die van zijn collegae, om klager goed te informeren en te behandelen niet hebben geleid tot een succesvolle behandeling, althans een behandeling naar tevredenheid van klager. Verweerder is ervan overtuigd klager tijdens zijn opname op de PAAZ van het F zeer serieus te hebben genomen in zijn klachten, hetgeen ook blijkt uit de aantekeningen in de status. Dat het uiteindelijk niet tot een adequate diagnostiek en behandeling is gekomen is het gevolg van het feit dat klager zich op 7 januari 2008, voortijdig en tegen advies, heeft onttrokken aan de klinische behandeling en daarna ook geen poliklinische behandeling heeft willen ondergaan.
Gelet op de aard en omvang van de klachten en het grote gevoel van achterdocht dat daaruit spreekt acht verweerder de (zeer reële) mogelijkheid aanwezig dat klager nog steeds lijdt aan een psychiatrische stoornis en dat de huidige tuchtklacht daarvan feitelijk een product is. Verweerder hoopt dat klager zich opnieuw onder behandeling zal stellen.
Hoe dan ook, volgens verweerder is het evident dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Daarover kan in redelijkheid geen twijfel bestaan. De klachten dienen dan ook als zijnde kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Uitgaande van de hierboven weergegeven feiten en rekening houdend met dit toetsingscriterium is het college tot de slotsom gekomen, dat de klacht in al zijn onderdelen als kennelijk ongegrond moet worden afgewezen. Daartoe heeft het college zich in grote lijnen kunnen verenigen met hetgeen verweerder in zijn verweerschrift en in de conclusie van dupliek heeft doen aanvoeren met betrekking tot de klacht en de gegrondheid daarvan, hetgeen gesteund wordt door de overgelegde stukken, en neemt die overwegingen over.
5.3
Daaraan voegt het college het volgende toe.
Blijkens het proces-verbaal van het vooronderzoek betreft de klacht over het psychiatrisch rapport inderdaad de brief van 11 januari 2008 aan de huisarts van klager.
Het college wijst erop dat de inhoud van deze brief overeenkomt met het dossier van klager.
Inderdaad betreft het dossier ook hetero-anamnestische gegevens. Deze hetero-anamnestische gegevens zijn echter verstrekt met toestemming van klager (zie de aantekening van 24 december 2007: F; (waarvoor toestemming).
Op de dag van ontslag, 7 januari 2008, staat in het dossier genoteerd: “Pt geeft toestemming voor informatie/inlichtingen/overdracht aan huisarts/broer/RCD”.
Dat verweerder buiten deze toestemming medische gegevens over klager aan derden heeft verstrekt is het college niet gebleken.
Verweerder wijst er terecht op dat hij niet als taak heeft om aan waarheidsvinding te doen. Indien en voor zover de brief onwaarheden bevat, valt dit verweerder niet te verwijten. Het college heeft geen aanwijzingen dat verweerder andere gegevens dan hij van klager, of met toestemming van klager van derden heeft gekregen, heeft genoteerd.
5.4
Verder blijkt uit het proces-verbaal van het vooronderzoek dat de, volgens klager onjuiste, diagnose neurolues een belangrijk punt is. Verweerder is daar in het verweerschrift en de conclusie van dupliek uitgebreid op ingegaan. Het college onderschrijft die uitleg van verweerder. Verweerder diende rekening te houden met de mogelijkheid van neurolues als oorzaak voor de psychiatrische problemen van klager en daar verder onderzoek naar te (laten) doen. Dat dit onderzoek vanwege het ontslag van klager op 7 januari 2008 toen niet is voltooid doet daar niet aan af. Dat het onderzoek relevant werd geacht wordt bevestigd door het feit dat het in 2009 alsnog is uitgevoerd.
5.5
De overige klachtonderdelen heeft klager niet of onvoldoende feitelijk onderbouwd en kunnen daarom niet slagen.
5.6
De conclusie van het college is dan ook dat verweerder niet heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ten opzichte van klager behoorde te betrachten en dat de klacht als kennelijk ongegrond dient te worden afgewezen.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, prof. dr. F.A.M. Kortmann en
J.N. Voorhoeve, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2011 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.