ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG1124 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 138/2010

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG1124
Datum uitspraak: 19-05-2011
Datum publicatie: 19-05-2011
Zaaknummer(s): 138/2010
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen plastisch chirurg betreffende het resultaat van dermabrasibehandeling van een litteken op de bovenlip. Klacht afgewezen.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 19 mei 2011 naar aanleiding van de op 21 juli 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door mr. B. Holthuis, advocaat te Deventer,

k l a a g s t e r ,

-tegen-

C , plastisch chirurg, destijds werkzaam te B,

v e r w e e r d e r

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Klaagster heeft een klaagschrift ingediend voorzien van bijlagen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend voorzien van bijlagen.

Beide partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

Klaagster heeft nog een brief ingezonden gedateerd 1 april 2011, voorzien van bijlagen.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 9 april 2011, waar klaagster, vergezeld door haar raadsman, en verweerder zijn verschenen.

2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster is werkzaam als secretaresse op de afdeling dagbehandeling van het D waar verweerder destijds als plastisch chirurg werkzaam was.

Klaagster, geboren in 1956, heeft in 2005 door een fietsongeval verwondingen opgelopen waaraan zij een stug en strak gebied en littekens op haar bovenlip heeft overgehouden. Verweerder heeft klaagster in eerste instantie (informeel) geadviseerd een jaar of twee af te wachten hoe de littekens zich zouden ontwikkelen en hij adviseerde klaagster de littekens te masseren.

Na ongeveer twee jaar is toch besloten de littekens operatief te behandelen. Het eerste consult daartoe vond plaats op 28 februari 2007. Verweerder heeft klaagster voorgesteld het littekenweefsel te verwijderen door middel van dermabrasie. De ingreep zou in dagverpleging onder algehele narcose plaatsvinden.

Verder noteerde verweerder: “

-         Pte uitleg gegeven mbt bevindingen, de nazorg, risico’s alsmede te verwachten herstel/resultaat.

-         machtiging 411105222  /R/Zovirax 4x200mg 2 dgs preop.

-         po witte vaseline”

Pre-operatief werden medische foto’s van de bovenlip van klaagster gemaakt.

Op 21 maart 2007 werd de ingreep uitgevoerd. Verweerder noteerde in het operatieverslag:  “Er wordt een dermabrasi verricht van de bovenlip waarbij met name het littekengebied wordt behandeld waarbij tot op de basale laag van de huid wordt verwijderd.”

Postoperatieve controles vonden plaats.

Bij de eerste controle op 28 maart 2007 noteerde verweerder dat de wond rustig granulerend was en mooi vettig. En verder noteerde hij dat er aan de mucosa op de bovenlip geen bijzonderheden waren.

Op 11 april 2007 liet klaagster de wond extra controleren door verweerder. Het aspect van de wond was, zo noteerde verweerder, rustig. Wel was er nog een gering defect. Verweerder adviseerde silliconenpleisters (scarbanpleisters) voor de nacht, uv-bescherming en massage en controle zo nodig.  Op 11 en 25 mei 2007 is klaagster op controle geweest bij de plastisch chirurg E. Op 25 mei 2007 noteerde E dat klaagster ongerust is en dat er sprake is van hypertrofische littekenvorming. E adviseerde de scarbanpleisters 24 uur per dag te gebruiken. Ook liet zij medische foto’s maken van de bovenlip van klaagster.

Verweerder zag klaagster weer op 5 juni 2007. Toen bleek verweerder dat de wond zich slecht had ontwikkeld en besloot hij een injectie Kenacort in het litteken te spuiten.

Op 18 juni 2007 verwees verweerder klaagster op haar verzoek door naar een huidtherapeut.

Op 24 juni 2007 maakte klaagster telefonisch de afspraak met verweerder dat op 29 juli 2007 eventueel weer een Kenacortinjectie zou worden gegeven. Deze afspraak is verweerder vanwege persoonlijke omstandigheden niet nagekomen. Vanaf 31 augustus 2007 is klaagster onder behandeling van de plastisch chirurg E gekomen omdat verweerder niet meer in het D werkzaam was. Verder is klaagster behandeld door F in het ziekenhuis in G.

Klaagster toont ter zitting medische foto’s die op 14 maart 2008 gemaakt zijn van haar bovenlip.

3.      HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij had behoren te betrachten. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder haar te hebben geopereerd terwijl de ingreep onvoldoende was geïndiceerd, de ingreep niet lege artis te hebben uitgevoerd en haar niet te hebben geïnformeerd ten aanzien van de te verwachten gevolgen en de risico’s van de betreffende ingreep.

4.      HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder stelt voorop dat hij begrijpt dat klaagster, wetende de complicatie en consequentie van deze ingreep, uiteindelijk de ingreep niet had laten plaatsvinden. Dat geldt ook voor verweerder. Echter elke behandeling die uitgevoerd wordt heeft een zekere mate van risico die ondanks voorzorgsmaatregelen niet volledig te voorkomen zijn. Impliciet concludeert verweerder tot afwijzing van de klacht als ongegrond.

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1               

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdende met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Partijen zijn het erover eens dat de littekens als gevolg van het fietsongeval in het niveau van de huid zaten en de indicatie voor de ingreep niet de hypertrofie van de littekens was maar de klachten die klaagster ervan had, namelijk dat haar bovenlip stijf en strak was, een “stiff upperlip”. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij in de brief aan de huisarts de littekens wel hypertrofisch heeft genoemd maar dat dit een samenvatting was van de klachten die klaagster had van de littekens. Strikt genomen was geen sprake van hypertrofische littekens. 

Het college acht deze indicatie voor de ingreep zwak maar in geoefende handen, en die had verweerder, niet onverantwoord. Zo verklaarde verweerder ter zitting dat hij in 2007 dermabrasie één tot tweemaal per maand toepaste, meestal in verband met overmatige littekens ten gevolge van acne of in verband met rhinophyma en dat hij een complicatie als bij klaagster niet eerder had gezien.

Het college is het met verweerder eens dat tegenwoordig bij littekens als die van klaagster laserbehandeling de voorkeur verdient, die indertijd als behandelingsmethode nog niet beschikbaar was. Gelet op het hiervoor gegeven toetsingscriterium kan verweerder met betrekking tot de indicatiestelling dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

5.3

Het college ziet geen reden om aan te nemen dat verweerder de ingreep niet lege artis heeft uitgevoerd. Het college gaat ervan uit dat een complicatie is opgetreden, wat echter geen aanwijzing is dat verweerder de operatie niet juist heeft uitgevoerd. Aanvankelijk liet het resultaat van de ingreep zich goed aanzien. Als hypertrofie van een litteken ontstaat gebeurt dat, zoals ook in casu, na twee tot vier maanden. Verweerder heeft op deze complicatie adequaat gereageerd met gerichte adviezen, scarbanpleisters en een corticosteroïdinjectie. Op de foto’s die op 14 maart 2008 zijn gemaakt en ter zitting zijn getoond zijn wel littekens te zien maar veel minder prominent dan op de foto’s van 25 mei 2007.

Klaagster heeft als bijlage bij het klaagschrift overgelegd een deskundigenbericht van de plastisch chirurg P. Houpt. Deze laatste concludeert dat, nu er geen sprake is geweest van een ontsteking, kan worden aangenomen dat de dermabrasie te diep is uitgevoerd. Het college kan deze conclusie niet volgen. Bij elke ingreep kan zich nu eenmaal een complicatie, hoe zeldzaam ook, voordoen. Het klachtonderdeel betreffende de uitvoering van de ingreep slaagt derhalve evenmin.

5.4

Met betrekking tot hetgeen besproken is voorafgaand aan de ingreep overweegt het college het volgende.

Verweerder verklaarde ter zitting dat hij opschrijft in het dossier wat hij vertelt aan zijn  patiënten. Verweerder heeft in het dossier genoteerd dat hij uitleg heeft gegeven over de ingreep. Het college heeft onvoldoende reden om aan te nemen dat dit niet het geval is geweest. Aannemelijk is dat verweerder met klaagster een en ander heeft besproken nu hij haar profylactisch Zovirax heeft voorgeschreven, blijkbaar omdat klaagster bekend is met een koortslip wat klaagster ter zitting ook heeft bevestigd.

Daarbij merkt het college op dat het risico van hypertrofie van een litteken in het gelaat zo klein is dat dit niet gemeld hoeft te worden.

Ook dit laatste klachtonderdeel, betreffende de informatie, treft derhalve geen doel.

5.5

De conclusie van het college is dan ook dat verweerder niet heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij als plastisch chirurg ten opzichte van klaagster behoorde te betrachten en dat de klacht in al zijn onderdelen als ongegrond dient te worden afgewezen.

6.      DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzitter, mr. dr. Ph.S. Kahn, lid-jurist, dr. R.A. Christiano, dr. P.J.G. Jörning, G.R.R. Kuiters, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2011 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.