ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG0958 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 132/2010

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG0958
Datum uitspraak: 14-03-2011
Datum publicatie: 14-03-2011
Zaaknummer(s): 132/2010
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. De 73-jarige moeder van klaagster is onverwacht overleden aan longembolieën. Klacht dat verweerder niet eerder op benauwdheidsklachten van patiënte heeft gereageerd en ten onrechte anti-deprssiva heeft voorgeschreven. Ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 14 maart 2011 naar aanleiding van de op 2 juni 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , huisarts, werkzaam te D,

bijgestaan door mr. V.C.A.A.V. Daniëls, werkzaam bij VvAA Rechtsbijstand te Utrecht,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Klaagster heeft een klaagschrift met bijlagen ingediend en, op vragen van de secretaris, een aanvulling hierop gegeven. Verweerder heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend. Zij hebben vervolgens gerepliceerd en gedupliceerd. Beiden hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

De klacht heeft betrekking op de zorgverlening aan mw. E, geboren op 17 juli 1936, moeder van klaagster en verder patiënte te noemen. Verweerder is samen met zijn collega F, aangeklaagde in de zaak met nr. 111/2010, als huisarts werkzaam in het G. Verweerder was de eigen huisarts van patiënte.

Patiënte had in het verleden een longembolie gehad. Het huisartsenjournaal maakt in 2009 melding van verschillende consulten van patiënte bij verweerder met klachten over slecht slapen en misselijkheid bij stress, vermoeidheid en duizeligheid, hartkloppingen, verminderde eetlust, afvallen en somberheid. Dit werd geweten aan het rouwproces na het overlijden van de echtgenoot van patiënte. Zij kreeg op 12 augustus 2009 antidepressiva (Mirtazepine, om te beginnen de helft van een tablet van 30 mg) voorgeschreven. Patiënte had begeleiding van maatschappelijk werk, daar keek ze naar uit. Op 21 september 2009 sprak verweerder af met patiënte, naar aanleiding van haar vraag of ze antidepressiva blijvend mocht hebben, dat na een half jaar besproken zou worden hiermee te stoppen of deze af te bouwen.

Op 29 september 2009 zag F patiënte in de waarneming op het spreekuur. F noteerde in het journaal: “S vanochtend lopend op weg naar gym plots benauwd, angstig. Geen POB, beetje misselijk, braken-, koorts-, hoesten-, vanncht prima geslapen. Deze week jaar geleden dat echtgenoot is overleden. In VG trombosebeen en longembolie. Geen bloedverdunners meer. Gisteren iets pij re kuit. geen pijn bij ademhalen. O niet ziek, geen dyspneu, RR 142/94, pols 68 reg, cor gb, pulm VAG zonderbijgeluiden, soepele kuiten niet pijnlijk bij palp. E voorbijgaande dyspneu, gezien VG uitsluiten longembolie P lab D-dimeer”.

De uitslag van het laboratoriumonderzoek naar het D-dimeer luidde 803<1000.

Op 5 oktober 2009 is patiënte overleden. Het obductierapport vermeldt onder meer “Causa mortis: bilaterale trombo-embolieen in de longen.”

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij patiënte diverse keren had gezien met benauwdheidsklachten, naar het college begrijpt zonder adequate actie te ondernemen, en haar in plaats daarvan op basis van de diagnose depressie (te hoge dosis) antidepressiva heeft voorgeschreven.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat klaagster in de contacten met hem niet heeft geklaagd over benauwdheid/kortademigheid, hij heeft niet de diagnose depressie gesteld en hij heeft haar geen hoge dosering Mirtazepine voorgeschreven, waarop patiënte overigens goed reageerde.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het huisartsenjournaal biedt geen aanknopingspunt voor de stelling van klaagster dat patiënte al voor 29 september 2009 met benauwdheidsklachten bij verweerder was geweest. Het college kan daarvan dus niet uitgaan. Onder ‘E” (evaluatie) noch elders in het journaal is te vinden dat verweerder patiënte had gediagnosticeerd met een depressie. Op basis van het palet van klachten, volgend op het overlijden van de echtgenoot van patiënte, kan het college zich het voorschrijven van Mirtazepine in een overigens niet te hoge dosis wel voorstellen. In het journaal is niet met zoveel woorden vermeld dat patiënte goed reageerde op de antidepressiva, maar uit haar vraag of zij deze medicatie mocht blijven gebruiken valt wel enigszins haar tevredenheid hierover af te leiden. Verweerder heeft er goed aan gedaan een termijn af te spreken om het gebruik van antidepressiva te heroverwegen. Kortom, op het handelen van verweerder valt in tuchtrechtelijk zin geen aanmerking te maken. De conclusie moet dus zijn dat de klacht als kennelijk ongegrond dient te worden afgewezen.

6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, M.D. Klein Leugemors en dr. A.P.E. Sachs, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2011 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.