ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG0957 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 111/2010
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG0957 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-03-2011 |
Datum publicatie: | 14-03-2011 |
Zaaknummer(s): | 111/2010 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen huisarts. De 73-jarige moeder van klaagster is onverwacht overleden aan longembolieën. Klacht dat verweerder niet op benauwdheidsklachten van patiënte heeft gereageerd en haar ten onrechte niet heeft ingezonden. Afkappunt D-dimeerbepaling was in het desbetreffende laboratorium destijds 1000, dus behoefde een waarde van 803 geen reden te zijn voor verdere actie. Ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 14 maart 2011 naar aanleiding van de op 2 juni 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
k l a a g s t e r
-tegen-
C , huisarts, werkzaam te D,
bijgestaan door mr. V.C.A.A.V. Daniëls, werkzaam bij VvAA Rechtsbijstand te Utrecht,
v e r w e e r s t e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Klaagster heeft een klaagschrift met bijlagen ingediend en, op vragen van de secretaris, een aanvulling hierop gegeven. Verweerster heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend. Zij hebben vervolgens gerepliceerd en gedupliceerd. Beiden hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek. Op verzoek van de secretaris heeft verweerster nog een laboratoriumuitslag d.d. 29 september 2009 ingezonden.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
De klacht heeft betrekking op de zorgverlening aan mw. E, geboren op 17 juli 1936, moeder van klaagster en verder patiënte te noemen. Verweerster is samen met haar collega F, aangeklaagde in de zaak met nr. 132/2010, als huisarts werkzaam in het G. F was de eigen huisarts van patiënte.
Patiënte had in het verleden een longembolie gehad. Het huisartsenjournaal maakt in 2009 melding van verschillende consulten van patiënte bij F met klachten over slecht slapen en misselijkheid bij stress, vermoeidheid en duizeligheid, hartkloppingen, verminderde eetlust, afvallen en somberheid. Dit werd geweten aan het rouwproces na het overlijden van de echtgenoot van patiënte. Zij kreeg op 12 augustus 2009 antidepressiva (Mirtazepine, om te beginnen de helft van een tablet van 30 mg) voorgeschreven. Patiënte had begeleiding van maatschappelijk werk, daar keek ze naar uit. Op 21 september 2009 sprak F met patiënte af, naar aanleiding van haar vraag of ze antidepressiva blijvend mocht hebben, dat na een half jaar besproken zou worden hiermee te stoppen of deze af te bouwen.
Op 29 september 2009 zag verweerster patiënte in de waarneming op het spreekuur. Verweerster noteerde in het journaal: “S vanochtend lopend op weg naar gym plots benauwd, angstig. Geen POB, beetje misselijk, braken-, koorts-, hoesten-, vanncht prima geslapen. Deze week jaar geleden dat echtgenoot is overleden. In VG trombosebeen en longembolie. Geen bloedverdunners meer. Gisteren iets pij re kuit. geen pijn bij ademhalen. O niet ziek, geen dyspneu, RR 142/94, pols 68 reg, cor gb, pulm VAG zonderbijgeluiden, soepele kuiten niet pijnlijk bij palp. E voorbijgaande dyspneu, gezien VG uitsluiten longembolie P lab D-dimeer”.
Verweerster adviseerde voor het overige om af te wachten.
De uitslag van het laboratoriumonderzoek naar het D-dimeer luidde 803. De normaalwaarde op de uitslag van het laboratorium d.d. 29 september 2009 was 1000.
Op 5 oktober 2009 is patiënte overleden. Het obductierapport vermeldt onder meer “Causa mortis: bilaterale trombo-embolieen in de longen.”
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- dat zij patiënte, omdat zij ook ten tijde van het consult nog ernstige benauwdheidsklachten had, op verdenking van een longembolie had moeten verwijzen naar een specialist.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER
Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat zij patiënte zorgvuldig heeft onderzocht, dat er toen geen benauwdheidsklachten meer waren en dat er medisch gezien geen reden was haar in te sturen.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Op basis van de aantekeningen van het consult van 29 september 2009 (“geen dyspneu” en “voorbijgaande dyspneu”) kan het college niet aannemen dat, zoals klaagster stelt, patiënte ten tijde van het consult nog benauwd was. Verweerster heeft blijkens haar aantekeningen patiënte adequaat onderzocht. Er waren geen andere bijzonderheden dan de eerder ervaren benauwdheid. Het is goed dat verweerster het, gezien de voorgeschiedenis van patiënte, raadzaam heeft geacht om een longembolie uit te sluiten. De bepaling van het D-dimeer in het bloed was daartoe een logische eerste stap. De voorspellende waarde hiervan is bij een negatieve D-dimeerbepaling hoog, dan hoeft er niet te worden behandeld. In dit geval lag de afkapwaarde bij het laboratorium destijds kennelijk op 1000 microgram/L en was de uitslag van 803 microgram/L dus als negatief te beschouwen. Verdere actie behoefde toen niet van verweerster te worden verlangd. Het was in de gegeven omstandigheden niet onzorgvuldig te achten dat verweerster het aan patiënte heeft overgelaten weer de huisarts te raadplegen als de benauwdheidsklachten zich zouden herhalen. Aan verweerster valt met betrekking tot haar handelen dus geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.
5.3
De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en dus dient te worden afgewezen.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, M.D. Klein Leugemors en dr. A.P.E. Sachs, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2011 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.