ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG0904 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 241/2009-1, 2 en 3

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG0904
Datum uitspraak: 08-02-2011
Datum publicatie: 08-02-2011
Zaaknummer(s): 241/2009-1, 2 en 3
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
  • Ongegrond/afwijzing
  • Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Verzoeken tot wraking tegen voorzitter, respectievelijk lid-jurist en lid-beroepsgenoot, secretaris en voorzitter. Verzoeken tegen voorzitter, respectievelijk lid-jurist en lid-beroepsgenoot, en voorzitter zijn afgewezen. Verzoek tegen de secretaris is niet-ontvankelijk.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 8 februari 2011 naar aanleiding van de op 24 december 2010 en 2 februari 2011 ingekomen verzoeken tot wraking ingevolge artikel 63 van de Wet op de Beroepen in de individuele Gezondheidszorg (wet BIG) in de zaak onder nummer 241/2009 van

A , wonende te B,

bijgestaan door mr. A.C.H. Jansen, advocaat te Wijchen,

gericht tegen

C,

D,

E,

(zaaknummer: 241/2009-1 wraking)

in hun hoedanigheid van voorzitter respectievelijk lid-jurist en lid-beroepsgenoot van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle;

F,

(zaaknummer: 241/2009-2 wraking)

in haar hoedanigheid van secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle;

G ,

(zaaknummer: 241/2009-3 wraking)

in zijn hoedanigheid van voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle;

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1              Namens A is bij schrijven van 24 december 2010 een verzoek tot wraking ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle (verder: ‘RTG’), gericht tegen ‘de leden van het Tuchtcollege, de secretaris en de plaatsvervangend secretaris die een rol spelen in de onderhavige zaak en eerder betrokken zijn geweest bij de zaak met kenmerk 20080178/178/2008’.

Daarnaast heeft A in genoemde brief verzocht de behandeling van de tegen hem gerichte klacht te verwijzen naar een ander tuchtcollege ‘gelet op de betrokkenheid van vele aan uw Tuchtcollege verbonden personen bij de zaak met kenmerk 20080178/178/2008.’

1.2              Bij schrijven van 6 januari 2011 heeft de voorzitter van het RTG, G, naar aanleiding van voornoemd wrakingsverzoek aan de gemachtigde van A bericht de samenstelling van het college voor de behandeling van de tegen A gerichte klacht (zaaknummer 241/2009) te wijzigen in die zin dat daarin geen leden meer zitting hebben die bij de behandeling van de zaak met kenmerk 20080178/178/2008 (verder: 178/2008) betrokken waren. Voorts is bij genoemde brief medegedeeld dat mevrouw F wel wederom als secretaris zal fungeren.

1.3              Bij brief van 14 januari 2011 heeft de gemachtigde van A laten weten niet te kunnen instemmen met de wijze waarop het wrakingsverzoek is afgehandeld en ter zake nader te zullen berichten. Daarop heeft de gemachtigde van A bij brief van 21 januari 2011 bericht dat hij het Tuchtcollege verzoekt alsnog op zijn verzoek de zaak naar een ander Tuchtcollege te verwijzen en het vooronderzoek te (laten) heropenen een beslissing te nemen.

1.4              Klager in de tegen A gerichte zaak, de heer H, is van het wrakingsverzoek op de hoogte gesteld.

1.5              De gemachtigde van A heeft laten weten niet ter zitting van de wrakingskamer te zullen verschijnen.

1.6              Bij brief van 26 januari 2011 heeft G de gemachtigde van A laten weten dat de behandeling van de zaak H/A op 5 maart 2011 doorgang zal vinden nu geen van de leden die bij de behandeling van de zaak met kenmerk 178/2008 betrokken zijn geweest zitting hebben op 5 maart 2011.

1.7       De gewraakte voorzitter en leden, te weten de heren C, D en E hebben gezamenlijk een verweerschrift ingediend, gedateerd 31 januari 2011.  Ook de secretaris, mevrouw F, heeft een verweerschrift ingediend, gedateerd 27 januari 2011.

1.8       Bij brief van 2 februari 2011 heeft de gemachtigde van A gereageerd op het verweerschrift van de heren C, D en E, alsmede op het verweerschrift van mevrouw F.

1.9       Bij brief van 2 februari 2011 heeft de gemachtigde van A een verzoek gedaan tot wraking van de heer G, voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle en (beoogd) voorzitter van de collegesamenstelling ten behoeve van de (mondelinge) behandeling van de door H tegen A ingediende klacht, gepland op 5 maart 2011.

1.10    G heeft op 3 februari 2011 een verweerschrift ingediend.

1.11     De gemachtigde van A heeft op 4 februari 2011, kort voor de mondelinge behandeling, nog een fax gezonden.

1.12     Verzoeker en verweerders zijn schriftelijk uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van de wrakingsverzoeken, gepland op 4 februari 2011. Ter zitting is, na kennisgeving, niemand verschenen, waarna de wrakingskamer de verzoeken in raadkamer heeft behandeld. Gelet op de nauwe samenhang van de wrakingsverzoeken heeft de wrakingskamer deze gezamenlijk behandeld en wordt in één beslissing uitspraak gedaan.

2.      DE VERZOEKEN

Namens A is, kort samengevat, aan de verzoeken gericht tegen C, D en E het navolgende ten grondslag gelegd. C als voorzitter en D en E als leden, hebben deel uitgemaakt van het college dat de klacht van A tegen H, behandelde op 28 november 2009 (zaaknummer 178/2008). Het is om die reden niet wenselijk dat zij nu betrokken zijn bij de behandeling van de klacht ingediend door H tegen A. Bovendien heeft C tijdens die behandeling A geconfronteerd met het feit dat H toen reeds een klacht tegen hem had ingediend. A was niet eerder van de door H ingediende klacht op de hoogte en werd daardoor overrompeld. C heeft door A daar ter zitting mee te confronteren zich ‘ingelaten’ met de zaak als bedoeld in artikel 61 wet BIG. Dat is niet toegestaan en derhalve (een van de) redenen dat C gewraakt dient te worden. Bovendien heeft A de wijze waarop C zich, met enige wrevel, daarover uit liet, als uitermate onprettig ervaren.

F is als secretaris betrokken geweest bij de eerdere zaak, en heeft telefonisch medegedeeld dat de kans groot was dat de onderhavige klacht niet ter zitting zou worden behandeld. In de thans door H jegens A ingediende klacht is behandeling ter zitting toch vastgesteld. Door zich jegens A zo uit te laten is ook aan de zijde van F sprake van ‘inlaten’ als bedoeld in artikel 61 wet BIG.

G heeft bij brief van 6 januari 2011 (de gemachtigde van A verwijst naar de brief van 5 januari 2011, maar de wrakingskamer gaat er vanuit dat hij 6 januari 2011 bedoeld heeft) medegedeeld dat de secretaris van het college niet kan worden gewraakt en zij om die reden op 5 maart ter zitting zal kunnen optreden en in zijn brief van 26 januari 2011 geschreven dat “deze wrakingsbehandeling (van het verzoek van 24 december 2010, wrakingskamer) niet meebrengt dat de geplande zitting op 5 maart 2011 in nieuwe samenstelling geen doorgang zal vinden. De desbetreffende leden staan immers buiten de wrakingszaak”. Door zich zo uit te laten is G op de beslissing van de wrakingskamer vooruit gelopen en heeft hij die kennelijk op voorhand naast zich neer gelegd. Derhalve kan G niet meer als onafhankelijk worden gezien.

3.      DE VERWEREN

C, D en E hebben geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring, nu zij zijn vervangen door andere leden van het RTG en subsidiair tot afwijzing van  het wrakingsverzoek nu van mogelijke schijn van partijdigheid geen sprake is.

F heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring nu zij geen lid is van het RTG.

G heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek nu van schijn van partijdigheid geen sprake is.

4.      DE BEOORDELING VAN DE WRAKINGSVERZOEKEN

Ingevolge artikel 63 van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (wet BIG) kan een lid van een Tuchtcollege, dat voor de behandeling van een zaak zitting heeft in dat college, worden gewraakt, indien er te zijnen aanzien feiten of omstandigheden bestaan, waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

Bij de beoordeling van een wrakingsverzoek dient uitgangspunt te zijn dat een lid van het Tuchtcollege uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat het lid jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

Onderzocht zal moeten worden of A in zijn verzoeken tot wraking kan worden ontvangen en of de door hem aangevoerde gronden kunnen worden gekwalificeerd als een dergelijke uitzonderlijke omstandigheid.

Met betrekking tot het wrakingsverzoek d.d. 24 december 2010 gericht tegen de secretaris van het college, mevrouw F, wordt als volgt overwogen.

Nu F geen lid is van het Tuchtcollege als bedoeld in artikel 55 wet BIG en ingevolge artikel 63 wet BIG alleen leden van een Tuchtcollege kunnen worden gewraakt, dient A in zijn wrakingsverzoek niet-ontvankelijk te worden verklaard. De omstandigheid dat F zowel bij de behandeling/het vooronderzoek van de klacht van A tegen H (zaaknummer 178/2008) als bij de behandeling/het vooronderzoek van de klacht van H tegen A (zaaknummer 241/2009) betrokken is geweest maakt zulks niet anders.

Met betrekking tot het wrakingsverzoek d.d. 24 december 2010 gericht tegen C, D en E wordt als volgt overwogen .

A is wel ontvankelijk in het door hem, bij brief van 24 december 2010, ingediende wrakingsverzoek voor zover gericht tegen C, D en E. Immers ten tijde van indiening van het verzoek waren verweerders nog lid van de collegesamenstelling belast met de behandeling van de door H tegen A ingediende klacht (zaaknummer 241/2009).

Nu aan de wens van A evenwel bij brief van 6 januari 2011 tegemoet is gekomen en hem is medegedeeld dat de leden C, D en E geen deel (meer) zullen uitmaken van de collegesamenstelling die de klacht (zaaknummer 241/2009) zal behandelen, is elk belang van A aan de onderhavige wraking komen te ontvallen, zodat reeds om die reden het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

Ten overvloede overweegt de wrakingskamer nog als volgt. Ook indien C, D en E nog wel deel uit zouden maken van de samenstelling die is belast met de behandeling van de zaak (241/2009), dient het wrakingsverzoek te worden afgewezen. De enkele omstandigheid dat deze leden ook deel uitmaakten van de collegesamenstelling die de klacht van A tegen H (zaaknummer 178/2008) behandelde, brengt niet met zich mee dat om die reden mogelijk de schijn van partijdigheid is gewekt en hun onpartijdigheid derhalve gevaar loopt als bedoeld in artikel 63 wet BIG.

Voor wat betreft uitlatingen van C op de zitting van 28 november 2009, ter behandeling van de zaak (onder nummer 178/2008), dient de wrakingskamer af te gaan op hetgeen in het proces-verbaal van die zitting is genoteerd. Van de gestelde uitlatingen door C, waarvan de juistheid door hem is bestreden, blijkt niet uit dat proces-verbaal. Wel blijkt uit het proces-verbaal van die zitting dat A met de door H ingediende klacht reeds bekend was. Overigens is het door de voorzitter melding maken van een andere klacht tussen dezelfde partijen (in dit geval in een andere rolverdeling) nog niet een ‘inlaten met’ als bedoeld in artikel 61 wet BIG en kan een dergelijk confronteren ook niet tot de conclusie leiden dat de schijn van partijdigheid is gewekt.

Overigens hebben genoemde leden, anders dan de gemachtigde van A kennelijk veronderstelt, geen enkele bemoeienis gehad met de vraag of de klacht met zaaknummer 241/2009 in raadkamer zou worden afgedaan dan wel ter zitting behandeld zou worden. Iedere zaak wordt in beginsel ter zitting behandeld, tenzij het college, op voorstel van de secretaris, anders beslist. Van een beslissing ter zake door de ‘oude samenstelling’ zoals door de gemachtigde van A betoogd, is derhalve geen sprake.

Met betrekking tot het verzoek de behandeling van de klacht onder nummer 241/2009 te verwijzen naar een ander Tuchtcollege met heropenen van het vooronderzoek wordt als volgt overwogen.

Voor zover A met zijn verzoek van 24 december 2010 beoogt alle (plaatsvervangend-) leden van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle te wraken dient dit verzoek als zijnde ongegrond te worden afgewezen. De enkele omstandigheid dat een aantal (plaatsvervangend-) leden op enige wijze bij de zaak onder nummer 178/2008 betrokken zijn geweest maakt nog niet dat ten aanzien van de andere (plaatsvervangend-) leden, die daar op generlei wijze bij betrokken zijn geweest, feiten of omstandigheden bestaan of zijn gebleken die met zich brengen dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding zou kunnen zijn. Andere omstandigheden die wel tot die conclusie zouden kunnen of moeten leiden zijn gesteld noch gebleken.

Anders dan de gemachtigde van A betoogt is het niet aan de wrakingskamer een beslissing te nemen over de al dan niet heropening van een vooronderzoek.

Met betrekking tot het wrakingsverzoek van 2 februari 2011 gericht tegen G wordt als volgt overwogen.

A is in zijn verzoek ontvankelijk. De wraking is ingegeven door de brieven van G d.d. 6 en 26 januari 2011 (de gemachtigde van A verwijst naar de brief van 5 januari 2011, maar de wrakingskamer gaat er vanuit dat hij 6 januari 2011 bedoeld heeft), nu G in de brief van 6 januari 2011 schrijft dat de secretaris van het college niet kan worden gewraakt en om die reden zij op 5 maart ter zitting zal kunnen optreden en in zijn brief van 26 januari 2011 schrijft dat “deze wrakingsbehandeling (van het verzoek van 24 december 2010, wrakingskamer) niet meebrengt dat de geplande zitting op 5 maart 2011 in nieuwe samenstelling geen doorgang zal vinden. De desbetreffende leden staan immers buiten de wrakingszaak”.

G lijkt hiermee, voor zover het wrakingsverzoek tegen de secretaris toen al was ingediend, op de beslissing van de wrakingskamer vooruit te hebben gelopen. Hoezeer G op grond van de door hem veronderstelde niet-ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek tegen de secretaris, de conclusie heeft getrokken dat de zitting 5 maart 2011 doorgang zou kunnen vinden, formeel bezien is dit niet juist en dan ook ongelukkig. Het was beter geweest indien G dat had nagelaten. Dat zijn inschatting met betrekking tot genoemde ontvankelijkheidsvraag, zoals uit deze uitspraak blijkt, een juiste was doet daaraan niet af.

Maar wat er ook van zij van de inhoud van deze brieven, die inhoud brengt niet met zich dat daaruit de schijn van partijdigheid of vooringenomenheid van G inzake de klacht onder nummer 241/2009 kan zijn gewekt. De verzochte wraking zal derhalve worden afgewezen.

5.      DE BESLISSING

Het college:

-verklaart A niet-ontvankelijk in zijn verzoek gericht tegen de secretaris, F;

-wijst het verzoek tot wraking van C, D en E af;

-wijst het verzoek tot wraking van G af;

-wijst het verzoek tot wraking van alle leden van het Regionaal Tuchtcollege voor de

  Gezondheidszorg te Zwolle c.q. het verzoek om verwijzing naar een ander Tuchtcollege af;

-bepaalt dat de behandeling van de hoofdzaak, klacht onder nummer 241/2009, wordt

  voortgezet in de stand waarin deze zich thans bevindt;

-beveelt de secretaris van de wrakingskamer onverwijld mededeling te doen aan verzoeker en

  verweerders.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mr. dr. Ph.S. Kahn, lid-jurist, en dr. P.J.G. Jörning, dr. P.C.M. Verbeek en dr. P.J. Wahab, leden- geneeskundigen in tegenwoordigheid van mr. drs. M. Willemse, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op

8 februari 2011 door mr. E.W. de Groot, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris