ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG0873 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 051/2010

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG0873
Datum uitspraak: 27-01-2011
Datum publicatie: 27-01-2011
Zaaknummer(s): 051/2010
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, geen maatregel
Inhoudsindicatie: Klager heeft in 2010 een klacht ingediend tegen de waarnemend huisarts die hem in 2001 eenmalig gezien heeft op het spreekuur. De huisarts heeft klager destijds behandeld voor een epidydimitis en hem antibiotica en pijnstilling voorgeschreven. Een aantal dagen later bleek dat er sprake was van een torsio testis. Klager verwijt de huisarts dat hij hem bij zijn bezoek had moeten doorsturen naar het ziekenhuis voor nader onderzoek, omdat ingeval van een mogelijke torsio testis snel handelen geboden is. Het college heeft de klacht gegrond verklaard, maar gelet op de omstandigheden van het geval, afgezien van het opleggen van een maatregel.

 

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 27 januari 2011 naar aanleiding van de op 7 april 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , huisarts, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. M.C. Hoorweg-de Boer, werkzaam bij VvAA Rechtsbijstand te Utrecht,

v e r w e e r d e r

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Klager heeft een klaagschrift ingediend. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Zij hebben vervolgens gerepliceerd en gedupliceerd. Beiden hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 18 december 2010, alwaar zijn verschenen klager en verweerder, de laatste bijgestaan door zijn gemachtigde.

2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerder heeft klager, geboren in 1998, samen met zijn moeder op 25 maart 2001 eenmalig gezien als waarnemend huisarts. Klager had hevige pijn in zijn linker testikel. Op grond van lichamelijk onderzoek en anamnese kwam verweerder tot de waarschijnlijkheidsdiagnose epidydimitis (bijbalontsteking) en schreef antibiotica en pijnstilling voor.

Vier dagen later is klager door zijn eigen huisarts verwezen naar het ziekenhuis waar bleek dat klager een torsio testis had.

Naar aanleiding van de door klager ingediende klacht heeft in juni 2010 een gesprek tussen klager en verweerder plaatsgevonden.

3.      HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij nalatig is geweest door klager niet door te sturen naar het ziekenhuis. Daarmee is hij afgeweken van de procedure die gevolgd had moeten worden. Hierdoor is klager verminkt geraakt.

Klager heeft het gesprek van 1 juni 2010 op prijs gesteld. Het heeft opgehelderd waarom er destijds geen excuses zijn aangeboden door verweerder. Hij waardeert het blijk van medeleven van verweerder maar is van mening dat er onjuist is gehandeld en wil hier graag een uitspraak over.

4.      HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Verweerder heeft klager tijdens het consult beoordeeld en is op basis van een anamnese en lichamelijk onderzoek tot een waarschijnlijkheidsdiagnose epidydimitis gekomen. In het algemeen geldt dat de differentiatie tussen een torsio testis en een epidydimitis moeilijk is. Dat achteraf is gebleken dat klager een torsio testis had betreurt verweerder zeer doch betekent niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaat heeft gehandeld.

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1               

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Volgens het medisch dossier heeft klager zich op 25 maart 2001 bij verweerder, als dienstdoende huisarts, gemeld met hevige pijn in de linker testikel die gepaard ging met misselijkheid, terwijl er tevens sprake was van zwelling en drukpijn in de linker epidydimus. Verweerder is op basis van die klachten en zijn bevindingen na lichamelijk onderzoek tot de conclusie gekomen dat er sprake was van een epidydimitis. Verweerder heeft, gelet op het tijdsverloop dat sedertdien is verstreken, geen herinneringen meer aan het consult.

Op basis van de klachten zoals die in het medisch dossier staan genoemd, waren er (nadat, zo blijkt uit de verklaring van klager ter zitting, de mogelijkheid van een liesbreuk door verweerder middels onderzoek was uitgesloten) differentiaal diagnostisch gezien twee waarschijnlijkheidsdiagnoses, te weten een epidydimitis en een torsio testis. Het college acht het bij de beoordeling van belang dat bij een klachtenpatroon zoals dat in het dossier staat vermeld, bij een dertienjarige jongen, de torsio testis in de differentiaal diagnose hoger staat dan de epidydimitis, waar verweerder in casu van uit is gegaan. Het college kan uit het dossier niet opmaken dat door verweerder specifiek onderzoek is verricht om uit te sluiten dat er mogelijk sprake was van een torsio testis (zoals bijvoorbeeld het optillen van de testikel). Ook overigens kan het college uit het dossier niet opmaken waarom verweerder in het onderhavige geval de mogelijkheid van een torsio testis heeft verworpen. Nu in het geval van een torsio testis snel handelen geboden is omdat anders - zoals in casu ook is gebeurd - het risico bestaat dat de testikel binnen een aantal uren afsterft, had verweerder klager - nu niet inzichtelijk is gemaakt dat er redenen waren om in casu de mogelijkheid van een torsio testis uit te sluiten - dienen door te verwijzen voor het maken van een echo teneinde deze mogelijkheid alsnog uit te sluiten. Dat verweerder - zoals hij ter zitting heeft aangevoerd - goede redenen zal hebben gehad om niet uit te gaan van een torsio testis, omdat hij altijd rekening houdt met een mogelijke torsio testis indien hem een klachtenpatroon als het onderhavige gepresenteerd wordt, leidt, nu daarover niets uit het dossier blijkt, niet tot een ander oordeel. Nu verweerder klager destijds niet heeft doorgezonden, terwijl snel handelen geboden was en uit het dossier niet kan worden afgeleid dat er goede redenen waren om de mogelijkheid van een torsio testis te verwerpen, is het college van oordeel dat verweerder niet voldoende onderzoek heeft gedaan en dat zijn handelen niet voldoet aan de hiervoor onder rechtsoverweging 5.1 genoemde norm. Het college volgt verweerder niet in zijn stelling dat hem zulks niet verweten kan worden gelet op het tijdsverloop en het feit dat men destijds - aldus verweerder - minder uitgebreid dossier voerde. Het college acht de klacht derhalve gegrond.

5.3

Hoewel de klacht gegrond is, ziet het college in het onderhavige geval, gelet op het tijdsverloop dat sedert maart 2001 is verstreken en het feit dat klager en verweerder - die tot het indienen van de klacht onwetend was van het feit dat bij klager sprake was van een torsio testis - in juni 2010 een gesprek hebben gevoerd dat, zo hebben partijen ter zitting bevestigd, voor beide partijen bevredigend is verlopen en nu het college ter zitting de overtuiging heeft gekregen dat indien zich een dergelijke casus nogmaals bij verweerder zou aandienen, hij daarin met betrekking tot het vorenstaande anders zou handelen, evenwel aanleiding te volstaan met een gegrondverklaring zonder dat daarbij tevens een maatregel wordt opgelegd.

6.      DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht gegrond zonder daaraan een maatregel te verbinden.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. D.M. Schuiling, voorzitter, mr. J.E van den Steenhoven-Drion, lid-jurist, dr. A.P.E. Sachs, S. Tiemersma en M.D. Klein Leugemors, leden- geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2011 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Herstelbeslissing d.d. 17 februari 2011 naar aanleiding van de op 27 januari 2011 gegeven beslissing in de zaak van

A, wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C, huisarts, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. M.C. Hoorweg-de Boer, werkzaam bij VvAA Rechtsbijstand te Utrecht,

v e r w e e r d e r

1.     DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

In deze zaak is op 27 januari 2011 uitspraak gedaan. Naar thans blijkt, bevat deze uitspraak een kennelijke misslag. Onder 2. DE FEITEN staat vermeld dat klager geboren is in 1998 dit moet echter 1988 zijn. Deze kennelijke misslag leent zich ertoe om op de onderhavige wijze te worden hersteld.

2.      DE BESLISSING

In de tweede alinea onder 2. DE FEITEN dient te worden gelezen:

(...) geboren in 1988 (…)

Aldus gedaan in raadkamer door mr. D.M. Schuiling, voorzitter, mr. J.E van den Steenhoven-Drion, lid-jurist, dr. A.P.E. Sachs, S. Tiemersma en M.D. Klein Leugemors, leden- geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2011 door mr. A.L. Smit, voorzitter in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris

                                                                                                 voorzitter

                                                                                                 secretaris