ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG0872 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 113/2010

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG0872
Datum uitspraak: 27-01-2011
Datum publicatie: 27-01-2011
Zaaknummer(s): 113/2010
Onderwerp: Niet of te laat verwijzen
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater. Klager verblijft in een TBS-instelling.Verweerder heeft klager gekeurd voor het rijbewijs. Het college kan het billijken, nu klager ter beschikking is gesteld voor een in 1995 gepleegd delict en dus al geruime tijd door verschillende psychiaters (dus niet alleen de door hem gewraakte psychiater in de TBS-instelling waar hij thans verblijft) is onderzocht en behandeld, dat verweerder naast een kort eigen psychiatrisch onderzoek zijn conclusies en advies mede heeft gebaseerd op de psychiatrische bevindingen uit de TBS-sector. Het is niet reëel, mocht klager zulks verwacht hebben, te verlangen dat in het kader van een rijbewijskeuring eenzelfde psychiatrisch onderzoek zou plaatsvinden, het liefst voor klager met een andere uitkomst, dan reeds had plaatsgevonden in de vele voorafgaande jaren waarin klager TBS-verpleegd werd. Klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 27 januari 2011 naar aanleiding van de op 7 juni 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , huisarts, werkzaam te B,

v e r w e e r d e r

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Klaagster heeft een klaagschrift ingediend. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend met bijlagen. Zij hebben vervolgens gerepliceerd en gedupliceerd. Beiden hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster, destijds patiënte in de praktijk van verweerder, is op 31 maart 2010 bekneld geraakt met haar rechterpink bij werkzaamheden in haar bloemenzaak. Zij belde op 1 april 2010 voor een afspraak en mocht tussen de reeds gemaakte afspraken door komen. Klaagster werd eerst gezien door de assistente en toen door verweerder. Hij noteerde in het journaal: “S gi pink re hand ergens tussen gekregen tijdens werkzaamheden in haar bloemen. pijnlijk, wat dik en blauw; O pijnlijke pink re hand, geen asdrukpijn; E contusie pink re hand; P aanzien”.

Op 29 april 2010 kwam klaagster weer op consult, voor de mirenaspiraal en omdat ze nog steeds last van de pink had. Verweerder gaf opdracht voor een röntgenfoto. Het verslag van de radioloog vermeldt: De rechterpink toont aan de basis van de distale falanx een avulsiefractuur, waarbij het losgebroken fragment naar achteren is verplaatst. Geen callusvorming. Advies: beoordeling door de chirurg (poli chirurgie).”

Klaagster is op 2 juni 2009 door een collega van verweerder gezien vanwege knieklachten. Verweerder heeft klaagster drie dagen later voor die klachten gezien en toen doorverwezen naar de orthopeed.

3.      HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij ten onrechte heeft gezegd dat haar pink absoluut niet was gebroken en dat de chirurg na vier weken niets meer kon doen terwijl zij nog wel een goede kans op genezing zou hebben gehad als zij meteen was doorgestuurd. Verder verwijt klaagster hem de wijze waarop zij een verwijsbrief heeft gekregen voor de orthopeed in verband met last van de knie.

4.      HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij geen duidelijke fractuurverschijnselen vond zoals asdrukpijn, instabiliteit, standafwijking en crepitaties. Daarom heeft hij het eerst gehouden bij een contusie met het advies het even aan te zien. Hij kon niet vermoeden dat klaagster het vier weken zou aanzien, terwijl ze wel haar werkzaamheden voortzette. Over het vervolg in het ziekenhuis is hij niet geïnformeerd. Voorts heeft verweerder feitelijk uiteengezet dat hij, zodra hij erbij betrokken was, een verwijsbrief heeft geschreven voor de orthopeed.

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1               

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Vast staat dat verweerder niet aanstonds heeft opgemerkt dat, zoals uit het latere verslag van de X-foto blijkt, de pink was gebroken. Dat is op zichzelf echter niet zonder meer verwijtbaar. Door de pijn en de zwelling is niet altijd aanstonds te constateren dat er sprake is van een breuk. Waar het om gaat is dat voldoende onderzoek is gedaan, ook naar de mogelijkheid van een fractuur. In het onderhavige geval duidt de notitie van verweerder dat er geen sprake was van asdrukpijn erop, dat hij onderzoek heeft verricht naar fractuurverschijnselen. Klaagster heeft dat ook niet ontkend, zij stelt alleen dat het onderzoek kort heeft geduurd. Een dergelijk onderzoek behoeft echter niet lang te duren. Nu geen fractuurverschijnselen konden worden geconstateerd, was het gerechtvaardigd af te wachten.

Klaagster en verweerder zijn het niet geheel eens over de opmerking van verweerder dat klaagster maandag haar hand weer zou kunnen gebruiken (volgens verweerder: als het inderdaad een kneuzing zou zijn). Er is geen aanleiding aan het woord van de een meer geloof te hechten dan aan dat van de ander, zodat er niet van kan worden uitgegaan dat verweerder het zo heeft gezegd als klaagster stelt. Los van de exacte bewoordingen is het overigens niet meer dan zorgvuldig dat verweerder een prognose heeft gegeven, omdat dit voor klaagster een indicatie zou vormen wanneer zij bij verweerder terug kon komen omdat de waarschijnlijkheidsdiagnose mogelijk niet juist was. Dat zij eerst na vier weken is teruggekomen is verweerder niet aan te rekenen, en dus ook niet het feit dat herstel niet dan wel met grote moeite mogelijk is gebleken.

5.3

Van de klachten met betrekking tot de knie is na het verweer bij repliek overgebleven dat verweerder zou hebben gezegd dat het allemaal was meegevallen. Het is het college niet geheel duidelijk of en zo ja, welk verwijt klaagster hiermee nog maakt aan verweerder.

5.4

De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en dus moet worden afgewezen.

6.      DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, en M.D. Klein Leugemors en G.W.A. Diehl, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2011 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                               

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.