ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG0843 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 001/2010

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG0843
Datum uitspraak: 13-01-2011
Datum publicatie: 13-01-2011
Zaaknummer(s): 001/2010
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Twee dochters van klager en zijn ex-partner vertonen seksueel grensoverschrijdend gedrag. Klager ziet geen aanleiding voor een behandeling, de moeder oordeelt hier anders over. Verweerder adviseert de moeder na ruggespraak met het AMK de kinderen zelf aan te melden bij een centrum voor psychotrauma. Dit advies is te beschouwen als een verrichting waarover verweerder klager ten onrechte niet (zelf) heeft geïnformeerd. Overige klachtonderdelen ongegrond. Waarschuwing.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 13 januari 2011 naar aanleiding van de op 7 januari 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , huisarts, werkzaam te B, bijgestaan door mr. D. Zwartjens, advocaat te Utrecht,

v e r w e e r d e r

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Klager heeft een klaagschrift ingediend. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Zij hebben vervolgens gerepliceerd en gedupliceerd, de repliek met een bijlage. Beiden hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 3 december 2010, alwaar klager is verschenen. Voor verweerder is alleen diens gemachtigde verschenen. Voorafgaand aan de zitting heeft klager nog tweemaal stukken overgelegd.

2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager is vader van drie kinderen, een meisje van destijds 7 en een tweeling (een jongen en een meisje) van destijds bijna 5 jaar oud. Klager en de moeder van de kinderen zijn gescheiden. Allen waren patiënt in de huisartsenpraktijk van verweerder.

Op 3 september 2009 vond op initiatief van klager een gesprek plaats tussen verweerder en beide ouders. Onderwerp van dit gesprek was seksueel getint gedrag van beide dochters, mogelijk onder invloed van een van de dochters van de nieuwe partner van klager. Klager was van oordeel dat mogelijk afwijkend gedrag vanzelf wel zou verdwijnen omdat de desbetreffende dochter van zijn partner inmiddels in een pleeggezin verbleef. Besloten werd dat verweerder een orthopedagoog zou consulteren. Deze gaf aan het gedrag van beide meisjes niet passend bij hun leeftijd te vinden. Vervolgens vond een tweede driegesprek plaats op 28 september 2009, waarin verweerder de bevindingen van de orthopedagoog weergaf. Verweerder gaf aan dat aanhouden van het afwijkende gedrag reden zou zijn om verder onderzoek te adviseren. De ouders zaten niet op één lijn, klager stond afhoudend ten opzichte van een verdere behandeling.

Vervolgens is de moeder nog een aantal malen alleen op het spreekuur gekomen om te overleggen over de kinderen. Moeder kwam met nieuwe voorbeelden van seksueel getint gedrag. Zij gaf aan dat zij en klager niet op één lijn zaten. Verweerder adviseerde haar te proberen het eens te worden met klager. Op 9 november 2009 gaf de moeder te kennen dat dit niet gelukt was. Vervolgens heeft verweerder contact opgenomen met de vertrouwensarts van het AMK over de vraag hoe te handelen. De (advocaat van) moeder heeft bij aangetekende brief van 30 december 2009 aan klager laten weten dat de kinderen behandeld zouden worden in een centrum voor hulpverlening bij psychotrauma. Klager heeft hiertegen, als mede met het gezag beklede ouder, geprotesteerd maar genoemd centrum heeft de aanmelding van de twee dochters door uitsluitend de moeder wel geaccepteerd. Na een achttal observaties in een spelkamer luidde het vervolgadvies om de oudste dochter eenmaal per vier weken ondersteunende begeleiding te geven. Voor de jongste dochter was geen vervolgbehandeling geïndiceerd.

Klager heeft per e-mail dringend aan verweerder verzocht zijn kinderen niet meer te behandelen en dit in een voorkomend geval aan een andere huisarts in de praktijk over te laten.

Het AMK heeft desgevraagd aan klager laten weten niet op de hoogte te willen worden gehouden omdat het AMK pas in beeld komt als er een melding is gedaan.

3.      HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder, zakelijk weergegeven:

-       dat hij zonder klager hierin te kennen en tegen diens wens overleg over diens kinderen heeft gevoerd met een vertrouwensarts van het AMK;

-       dat hij overleg heeft gehad met de ex-partner van klager over zijn kinderen zonder klager hierin te kennen;

-       dat hij geen overleg heeft gehad met klager als gezaghebbende ouder over de behandeling van zijn kinderen.

4.      HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat op hem geen plicht rust de ex-partner in te lichten over zijn consulten met de moeder, die overigens ook onder zijn geheimhoudingsplicht vallen. Op 28 september 2009 is hij in gesprek geweest met klager en toen heeft hij aangegeven dat verder onderzoek nodig zou zijn. Klager heeft toen zelf aangegeven dat hij niet verder wilde praten. De vertrouwensarts adviseerde via verweerder de moeder om de kinderen te laten onderzoeken in een centrum voor psychotraumahulpverlening. Als de ouders dat niet zouden doen, dan adviseerde zij een melding te doen bij het AMK aangezien zij de situatie als zeer ernstig inschatte. Het centrum verricht laagdrempelig onderzoek, dus was er geen sprake van een ingrijpende behandeling, terwijl verweerder ook niet hiernaar verwezen heeft omdat hij op aangeven van het AMK de moeder heeft geadviseerd de kinderen zelf aan te melden bij het centrum. Het was ook de taak van de moeder om klager hierover te informeren, hetgeen zij naar zijn weten ook heeft gedaan. Verweerder acht het overigens van groot belang in het kader van goed hulpverlenerschap dat de kinderen onderzocht zouden worden, zelfs als één van de ouders dat niet wenselijk achtte, omdat immers anders een AMK-melding moest worden gedaan om verder onderzoek af te dwingen.

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1               

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Klager heeft ter zitting het eerste klachtonderdeel ingetrokken. Het college overweegt ten overvloede dat aannemelijk is dat verweerder de casus in geanonimiseerde vorm heeft besproken met de vertrouwenarts van het AMK, hetgeen niet ongebruikelijk en zorgvuldig is te noemen.

5.3

Wat het tweede klachtonderdeel betreft, aangaande de consulten met uitsluitend de moeder, overweegt het college het volgende. Uit de overgelegde journaals van verweerder met betrekking tot de kinderen blijkt niet van medische verrichtingen bij de kinderen, die in dat geval uitsluitend met de moeder zouden zijn besproken. Verweerder heeft aangegeven dat hij de consulten waarover wordt geklaagd heeft genoteerd in het dossier van de moeder. Ook overigens is met betrekking tot deze consulten niet gebleken dat verweerder adviezen heeft gegeven met behandelconsequenties voor de kinderen. Niet kan van verweerder worden verlangd dat hij ter verdediging het journaal met betrekking tot de moeder overlegt. De raadsvouw heeft ter zitting een aantal gedeeltes voorgelezen uit het journaal met betrekking tot de consulten van moeder. Al met al is niet aannemelijk dat verweerder meer met de moeder heeft besproken dan hoe om te gaan met het verschil in inzicht tussen haar en klager over de vraag of, en zo ja welke behandeling van de dochters noodzakelijk was in verband met eventueel seksueel getint gedrag bij hen. Dit hoefde verweerder niet ook met klager te bespreken en het hierop gerichte klachtonderdeel is dus niet gegrond.

5.4

Anders is dit wat het derde klachtonderdeel betreft. Weliswaar is niet komen vast te staan dat verweerder formeel de kinderen heeft verwezen naar het centrum voor hulpverlening bij psychotrauma, maar verweerder heeft uiteindelijk wel de moeder aangeraden om de kinderen daar aan te melden. Het enkele feit dat verweerder hierover advies heeft ingewonnen bij het AMK neemt niet weg dat hij als huisarts van de kinderen dat advies aan de moeder heeft gegeven en daarvoor dan ook de verantwoordelijkheid heeft te nemen.

Artikel 7:446, tweede lid, BW, voor zover hier van belang, luidt:

Onder handelingen op het gebied van de geneeskunst worden verstaan:

a) alle verrichtingen -het onderzoeken en het geven van raad daaronder begrepen- rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende hem van een ziekte te genezen, hem voor het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn gezondheidstoestand te beoordelen, dan wel deze verloskundige bijstand te verlenen.

De wetgever heeft het begrip verrichtingen ruim uitgelegd door ook nadrukkelijk het onderzoeken en het geven van raad daaronder te vatten. Anders dan verweerder, is het  college dan ook van oordeel dat het geven van het genoemde advies beschouwd dient te worden als een verrichting als bedoeld in artikel 7:446, tweede lid, BW. Hiervoor is dus in beginsel ex artikel 7:450 juncto artikel 7:465 BW toestemming van de ouders nodig die met het gezag belast zijn. Uitzonderingen op deze regel zijn neergelegd in artikel 7:466 BW. Het eerste lid van dit artikel ziet op noodsituaties, waarbij onverwijlde uitvoering van de verrichting kennelijk nodig is om ernstig nadeel voor de patiënte te voorkomen. Hiervan was in casu geen sprake. Volgens het tweede lid van dit artikel mag een volgens de artikelen 7:450 en 7:465 BW vereiste toestemming worden verondersteld te zijn gegeven, indien de desbetreffende verrichting niet van ingrijpende aard is. Niet aanvaard kan worden de stelling van verweerder dat de behandeling bij genoemd centrum niet van ingrijpende aard was. Er heeft immers een achttal observaties plaatsgevonden, gericht op de vraag of verdere behandeling/begeleiding noodzakelijk was, hetgeen bij de oudste dochter ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. En ook al zou het gaan om een niet-ingrijpende verrichting, dan geldt dat klager had aangegeven een dergelijke behandeling niet nodig te vinden, zodat de vereiste toestemming niet verondersteld mocht worden.

Verweerder heeft, tot slot, het niet aan de moeder mogen overlaten om de vader te informeren Verweerder was immers de professional die, beter dan een niet-deskundige ouder die in onmin leeft met de andere ouder, zijn advies aan klager kon overbrengen.

5.6

De klacht is dus deels gegrond. Enerzijds heeft het college wel begrip voor de situatie waarin verweerder zich bevond, waarin hij op advies van een AMK-arts heeft gedaan wat hij meende dat in het belang was van de minderjarigen. Aan de andere kant werd van verweerder niet meer verlangd dan dat hij het aan de moeder gegeven advies ook aan vader uitbracht. Het niet respecteren van het toestemmingsvereiste van c.q. de informatieplicht ten opzichte van beide ouders, indien vereist, kan -zoals ook hier is gebeurd- tot een breuk in de voor een behandelrelatie tussen een patiënt en diens arts vereiste vertrouwensbasis leiden. Al met al is de maatregel van waarschuwing passend te achten. Voorts ziet het college aanleiding op onderstaande wijze bredere bekendheid te geven aan deze uitspraak. 

6.      DE BESLISSING

Het college:

-       waarschuwt verweerder;

-       bepaalt dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften ‘Huisarts in praktijk’, ‘Medisch Contact’, ‘Tijdschrift voor Gezondheidsrecht’ en ‘Gezondheidszorg Jurisprudentie’.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, mr. Th.C.M. Willemse, lid-jurist, en S. Tiemersma, J.M. Komen en G.W.A. Diehl, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Bart, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2011 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.