ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1657 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2010-093c

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1657
Datum uitspraak: 06-12-2011
Datum publicatie: 06-12-2011
Zaaknummer(s): 2010-093c
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de verpleegkundige een onheuse bejegening, manipulatie, intimidatie, verkondigen van onwaarheden en het misbruiken van haar machtspositie en voorts het zorg dragen voor onterecht ontslag van klaagster uit het ziekenhuis zonder afgifte van de ontslagpapieren en medicijnen. Ongegrond.    

Datum uitspraak: 6 december 2011

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, verpleegkundige,

wonende en werkzaam te B,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de verpleegkundige.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift met bijlagen is ontvangen op 2 april 2010. Namens de verpleegkundige heeft mr. A.W. Hielkema, verbonden aan de Stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht, tegen  de klacht verweer gevoerd, waarna partijen hebben gerepliceerd en gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 11 oktober 2011. De behandeling heeft op de voet van artikel 57 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (de Wet BIG) gezamenlijk plaats  gezonden met de behandeling van de klachtzaken onder nummers 2010-093a en 2010-093b (twee artsen) en 2010-093d en 2010-093e (twee verpleegkundigen). Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klaagster werd vergezeld door haar dochter. De verpleegkundige werd bijgestaan door mr. Hielkema.

2. De feiten

Klaagster lijdt aan een chronische darmziekte waarvoor zij van 2008 tot en met december 2009 in het D (hierna het D of het ziekenhuis) onder behandeling is geweest.

Op 31 december 2009 is klaagster via de afdeling Spoed Eisende Hulp (hierna SEH) opgenomen in het SFG vanwege een exacerbatie van de darmklachten. Op 1 januari 2010 is zij overgeplaatst naar de verpleegafdeling Maag-Darm-Leverziekten (hierna de afdeling MDL).

Op 7 januari 2010 zijn er contactuele problemen ontstaan op de afdeling MDL tussen klaagster en diverse verpleegkundigen.  Toen de discussies aanhielden en zelfs verergerden heeft op 8 januari 2010 de op die dag dienstdoende arts  klaagster voorgesteld om met verlengd weekendverlof te gaan teneinde rust te creëren en daarna de behandeling voort te zetten. Dit weigerde klaagster. Na overleg tussen de arts, klaagster en haar dochter, heeft klaagster op 8 januari 2010 het ziekenhuis verlaten onder begeleiding van medewerkers van de beveiliging van het ziekenhuis. Na het weekend is klaagster niet teruggekeerd.

Door de Raad van Bestuur van het D is aan klaagster en aan haar dochter een zogenoemde gele kaart toegekend.wegens agressief gedrag in het ziekenhuis. Dit betekent dat de medewerkers in het ziekenhuis in het patiëntenadministratiesysteem kunnen zien dat klaagster en haar dochter agressief gedrag hebben vertoond in het D.

De huisarts van klaagster is op de hoogte gesteld van de incidenten in het D waarbij klaagster betrokken was geweest.

3. De klacht

De klacht komt in het kort neer op de volgende verwijten:

a) onheuse bejegening van, onder anderen, de verpleegkundige jegens klaagster

b) onterecht ontslag uit het ziekenhuis zonder afgifte aan klaagster van de ontslagpapieren en medicijnen,

c) het manipuleren, het intimideren, het verkondigen van onwaarheden en het misbruiken van machtspositie. 

4. Het standpunt van de verpleegkundige

De verpleegkundige heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen betwist. Op hetgeen zij als verweer heeft aangevoerd, zal – voor zover voor de beoordeling van belang – hierna worden ingegaan.

5. De beoordeling

5.1        Op grond van de stukken en gelet op hetgeen tijdens de behandeling ter zitting naar voren is gekomen komt het College tot de conclusie dat de verpleegkundige niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

De aanleiding tot de incidenten is geweest een opmerking tegen, althans een vraag aan, klaagster van de verpleegkundige op 7 januari 2010, of klaagster haar telefoongesprek met haar dochter wat minder luid kon voeren. Dit gesprek vond plaats op de kamer waar klaagster met een aantal andere patiënten werd verpleegd en waar enkele patiënten in bed lagen. De manier waarop deze opmerking tegen klaagster werd gemaakt zinde klaagster niet, waarna een steeds heftigere discussie ontstond of de verpleegkundige de bevoegdheid had om klaagster op haar manier van telefoneren aan te spreken. Een collega van de verpleegkundige is toen naar klaagster toe gelopen en heeft klaagster duidelijk gemaakt – door dit te vragen of te mee te delen – dat zij wenste dat klaagster naar het dagverblijf zou gaan.

5.2       Voorop gesteld moet worden dat de verpleegkundigen, mede verantwoordelijk voor de rust en orde op de verpleegafdeling, een vergaande bevoegdheid hebben om die maatregelen te nemen die nodig zijn om die rust en orde te bewaren. Alleen als blijkt dat van deze bevoegdheid zonder enige goede grond gebruik gemaakt wordt,  zou de verpleegkundige hierop tuchtrechtelijk aan te spreken te zijn. In dit geval zou aannemelijk moeten zijn dat de verpleegkundige zonder enige goede grond (kritische) opmerkingen heeft gemaakt aan het adres van klaagster. Klaagster heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Zij heeft niet duidelijk gemaakt waarom zij zich niet heeft gevoegd naar de opmerkingen en wensen van de verpleegkundige om het telefoongesprek op minder luide toon elders op de afdeling voort te zetten. Zelfs als zij het met de inhoud van de boodschap of de manier waarop die haar werd gebracht niet eens was geweest, had zij die boodschap moeten accepteren. Door dat niet te doen heeft zij het vervolg in hoge mate aan zichzelf te wijten en is de verpleegkundige daarvoor niet verantwoordelijk.  Klaagster heeft het College er niet van kunnen overtuigen dat haar irritatie over de verpleegkundigen terecht is geweest. Het enkele feit dat patiënten het recht hebben om op de afdeling telefoongesprekken te voeren, biedt klaagster geen vrijbrief om dat te doen op een manier die haar goeddunkt en ontneemt de verpleegkundigen niet de bevoegdheid om daarover opmerkingen te maken.

5.3       Hetgeen op de inleiding tot de incidenten op 7 januari 2010 is gevolgd biedt geen aanknopingspunt voor een ander oordeel over het gedrag van de verpleegkundige.  De verpleegkundige had pas op 8 januari 2010 weer avonddienst. Toen was duidelijk geworden dat klaagster het ziekenhuis moest verlaten. De verpleegkundige betwist te hebben geweigerd een ziekentaxi te bellen. In zoverre kan haar dus ook geen verwijt worden gemaakt.

5.4       Klaagster heeft verder niet bestreden dat de verpleegkundige niet betrokken is geweest bij de afwikkeling van het besluit om klaagster met weekendverlof te laten gaan. Om die reden alleen al kan haar niet met succes een verwijt worden gemaakt dat klaagster het ziekenhuis zonder afgifte van ontslagpapieren en medicijnen zou hebben verlaten.

5.5       Het derde klachtonderdeel, dat overigens feitelijk niet is toegelicht,  moet om voorgaan redenen eveneens worden afgewezen.

5.6   De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.

De verpleegkundige kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet BIG worden gemaakt

5. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter,  drs. A.J.M. Koeter en I.M. Bonte, leden-verpleegkundigen, bijgestaan door mr. A.F. de Kok, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2011.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.