ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1653 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2011-090
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1653 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-12-2011 |
Datum publicatie: | 20-12-2011 |
Zaaknummer(s): | 2011-090 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt de huisarts dat hij onvoldoende zorg heeft verleend door patiënte niet te laten opnemen in het ziekenhuis en dat hij de bezorgdheid van de familie over de plotselinge verslechtering van de toestand van patiënte niet serieus heeft genomen. Afgewezen. |
Datum uitspraak: 20 december 2011
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
tegen:
C, huisarts,
wonende te D,
de persoon over wie wordt geklaagd,
hierna te noemen de arts.
1. Het verloop van het geding
Het klaagschrift is ontvangen op 16 mei 2011. Namens de arts heeft mr. C.W.M. Verberne, advocaat te Eindhoven, een verweerschrift ingediend, waarna repliek en dupliek hebben plaatsgevonden. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 1 november 2011. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten toegelicht. Klaagster werd vergezeld door haar echtgenoot. De arts werd bijgestaan door mr. Verberne. Deze heeft een pleitnotitie overgelegd.
2. De feiten
De moeder van klaagster, mevrouw E, (hierna: patiënte), is op 2 januari 2011 ziek geworden. In de ochtend gaf zij over, de hele dag had zij erge buikpijn en in de avond had zij diarree. De zuster van klaagster belde in de avond de huisartsenpost. Zij kreeg als antwoord dat er buikgriep heerste en dat het wel ongeveer anderhalf uur kon duren voordat een arts kon komen. Klaagster en haar man, geschrokken toen zij de trage gang en spraak van patiënte zagen, belden binnen de gestelde termijn opnieuw de huisartsenpost. Om 21.30 uur is de arts gekomen. Hij heeft patiënte onderzocht en geconcludeerd dat zij buikgriep had. Hij gaf patiënte een injectie met Buscopan tegen de pijn en schreef geneesmiddelen voor (Zaldiar en Primperan), die na ongeveer een uur zouden moeten werken. Bij het onderzoek had patiënte een temperatuur van 35.1 graden Celsius. Bij meten van de bloeddruk en het zuurstofgehalte werd geen uitslag verkregen. De arts gaf het advies bij blijvende klachten de eigen huisarts te raadplegen en bij alarmsymptomen opnieuw contact op te nemen met de huisartsenpost. Ondanks de medicijnen bleef de diarree aanhouden en om 1.30 uur viel patiënte weg, terwijl zij op het toilet was. Daarop heeft klaagster opnieuw de huisartsenpost gebeld. De huisarts die toen kwam heeft patiënte met spoed laten opnemen in het F. Patiënte is op 3 januari 2011 geopereerd, de inmiddels afgestorven dikke darm werd verwijderd en een stoma werd aangelegd. Op de afdeling Intensive Care heeft patiënte bloedvergiftiging gekregen. Op 5 januari 2011 om 11.30 uur is zij overleden.
3. De klacht
Klaagster verwijt de arts dat hij patiënte niet heeft laten opnemen in het ziekenhuis. Klaagster wijst er op dat haar moeder tot dan toe zeer vitaal was. Zij leefde zelfstandig, fietste en deed vrijwilligerswerk. De arts heeft de bezorgdheid van de familie over de plotselinge ernstige verslechtering van de toestand van patiënte niet serieus genomen. Door toedoen van de arts is de familie met een schuldgevoel achtergebleven, omdat zij zich afvraagt of zij zelf niet eerder alarm had moeten slaan.
4. Het standpunt van de arts
De arts meent dat er op het moment dat hij patiënte bezocht geen indicatie was voor een spoedverwijzing naar het ziekenhuis. Patiënte was nog helder en kon nog vrij vlot van de bank naar het toilet lopen. Het ziektebeeld paste geheel bij het beeld van de buikgriep die in die dagen heerste. Er was geen aanwijzing voor te lage bloeddruk: de pols en liespulsaties waren palpabel, er was geen duizeligheid of kortademigheid, de lage temperatuur was te verklaren uit het feit dat patiënte schaars was gekleed in verband met bevuiling door de diarree. Door de koude voeten en handen was het ook niet vreemd dat het zuurstofgehalte niet te meten was.
Bij binnenkomst in het huis van patiënte trof de arts een dwingende sfeer. De familie was er al van overtuigd dat patiënte met spoed moest worden opgenomen. De familie noteerde de naam van de arts tijdens het bezoek en gaf daarmee blijk van een gevoel van wantrouwen. De arts heeft tevergeefs geprobeerd dit gevoel weg te nemen. Achteraf blijkt sprake te zijn geweest van een zeer acuut verlopend ziektebeeld. De arts meent echter dat hem niet kan worden verweten dat hij dit niet heeft voorzien.
5. De beoordeling
5.1 Kern van de klacht is dat de arts patiënte in het ziekenhuis had moeten laten opnemen toen hij haar op 2 januari 2011 om 21.30 uur bezocht. Het College moet de vraag beantwoorden of het de arts moet worden verweten dat hij hiertoe geen aanleiding heeft gezien.
Vooropgesteld moet daarbij worden dat het handelen van de arts moet worden beoordeeld naar het moment waarop de beslissingen werden genomen en niet met de kennis van het verdere verloop, die achteraf is verkregen.
De noodzaak tot een spoedopname berust vooral op de inschatting van de mate van vochtverlies bij de patiënt. Ten tijde van het bezoek van de arts had patiënte slechts één keer had gebraakt en één keer diarree gehad, derhalve was er nog geen sprake van ernstig vochtverlies. Uit het waarneembericht blijkt bovendien dat de arts zorgvuldig onderzoek heeft gedaan. Dat hij geen resultaten kreeg bij de bloeddruk- en zuurstofmetingen behoefde hem niet ernstig te verontrusten, omdat patiënte niet kortademig was en een pols had van 74 slagen per minuut.
Gezien de bevindingen van het onderzoek is het derhalve niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de arts ervan is uitgegaan dat patiënte door de voorgeschreven medicijnen zou opknappen en geen reden heeft gezien voor een spoedopname. Dit onderdeel van de klacht is dan ook niet gegrond.
5.2 De arts heeft de wijze waarop de familieleden van patiënte hun bezorgdheid hebben geuit, opgevat als wantrouwen jegens hem. Aan de andere kant heeft klaagster de houding van de arts en het niet ingaan op het verzoek van de familie opgevat als een onheuse bejegening. Daarmee is het voor het College duidelijk dat de communicatie niet optimaal is geweest, echter, het College kan niet vaststellen dat de arts bij zijn bezoek te weinig aandacht heeft besteed aan de uitgesproken bezorgdheid. Het College ziet dan ook geen reden het de arts tuchtrechtelijk te verwijten dat de bezorgdheid van de familieleden hem er niet toe heeft gebracht patiënte in het ziekenhuis te laten opnemen. Dit betekent niet dat het College geen oog heeft voor het dramatisch verloop van de ziekte van patiënte en de emotionele gevolgen die daarmee gepaard gaan. Er zijn echter geen duidelijke aanwijzingen dat de arts ten aanzien van de behandeling van patiënte (tuchtrechtelijk) verwijtbaar tekort is geschoten.
Gelet op het bovenstaande komt het College tot de slotsom dat de klacht niet gegrond is en zal worden afgewezen.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage:
wijst de klacht af.
Deze beslissing is gegeven door: mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. C.C. Dedel-van Walbeek, lid-jurist, prof. dr. J.H. van Bockel, prof. dr. M.W. Hengeveld en dr. B. van Ek, leden-artsen, bijgestaan door mr. S.R.M.I. Roos-Bollen, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2011.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.