ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1652 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2010-237

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1652
Datum uitspraak: 20-12-2011
Datum publicatie: 20-12-2011
Zaaknummer(s): 2010-237
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de arts te hebben gehandeld in strijd met de zorg die hij behoorde te betrachten ten opzichte van klager, omdat hij tot een oordeel over de arbeidsgeschiktheid van klager is gekomen zonder lichamelijk onderzoek te verrichten, zonder kennis te nemen van het medisch dossier van klager, zonder informatie op te vragen bij behandelend artsen en zonder te motiveren waarom hij tot een ander oordeel dan de bedrijfsartsen van de arbodienst is gekomen. Voorts verwijt klager de arts dat hij desgevraagd geen goede begeleiding heeft gegeven bij het indienen van een klacht tegen de arts. Berisping.

Datum uitspraak: 20 december 2011

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen:

C, bedrijfsarts,

wonende te D,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift met bijlagen is ontvangen op 24 november 2010. De arts heeft op de klacht gereageerd, waarna partijen hebben gerepliceerd, respectievelijk gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 25 oktober 2011. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De arts werd bijgestaan door mr. D. Zwartjens, advocaat te Utrecht, die pleitnotities heeft overgelegd.

2. De feiten

2.1 De arts is werkzaam als zelfstandig bedrijfsarts-adviseur en psycholoog. In die hoedanigheid ontvangt hij opdrachten van werkgevers om een onafhankelijk oordeel te vormen over de arbeids(on)geschiktheid van werknemers.

2.2 Klager is sinds 1 maart 2006 als accountmanager/relatiebeheerder in dienst van de E. Klager heeft zich in februari 2009 arbeidsongeschikt gemeld in verband met klachten van zijn rug en been en in verband met psychische klachten.

Deze laatste klachten hadden te maken met conflicten tussen klager en diens leidinggevende(n).

2.3 Klager is na zijn ziekmelding gezien door twee bedrijfsartsen van de door de E ingeschakelde arbodienst F. Deze bedrijfsartsen achtten klager niet geschikt om volledig aan het werk te gaan. Aan een poging om klager te re-integreren, bleek bovendien het nog altijd voortdurende arbeidsconflict in de weg te staan.

2.4 De werkgever van klager heeft zich op enig moment telefonisch tot de arts gewend met het verzoek om een onafhankelijk oordeel over de arbeids(on)geschiktheid van klager te geven. In dat verband zijn aan de arts de terugkoppelingsadviezen van de arbodienst aan de werkgever ter beschikking gesteld. De arts heeft deze stukken voor het consult op 25 oktober 2010 bestudeerd. Medische informatie heeft hij niet bestudeerd.

2.5 De arts heeft klager gezien tijdens zijn spreekuur op 25 oktober 2010. Van dat gesprek heeft de arts (achteraf) een verslag opgemaakt. Voor zover van belang is het volgende geschreven:

(…)Werknemer geeft aan dat ik het medische dossier niet heb. Dat kan ik bevestigen. Ik leg uit dat ik er blanco in wil stappen en naar de toekomst wil kijken en hervatting van het werk. Ik heb aangegeven dat ik het dossier zal opvragen indien ik het noodzakelijk acht. Werknemer gaat ermee akkoord dat het spreekuur doorgang kan vinden zonder dossier. (…) Werknemer geeft aan dat de relatie met werkgever bekoeld is. Er hebben rechtszaken gelopen in verband met een arbeidsconflict. Er is een loonstop geweest. Werknemer geeft aan graag te willen werken omdat hij geen conflict heeft.

Werknemer geeft volgende klachten aan:

* hartonderzoek, preventief, geen diagnose;

* astma, nu geen last meer van;

* zenuwontstekingen, is bij pijnpoli;

* heeft rugklachten, hnp, soms beperkt in zitten, wandelen lukt wel. Geen liesbreuk.

Werknemer gebruikt geen medicatie!

Lichamelijk onderzoek: werknemer geeft bij het zitten tijdens het spreekuur geen enkel pijnsignaal en zit goed op de stoel en recht. Heeft tevens twintig minuten in de wachtkamer gezeten.

Psych(iatr)isch onderzoek: (…)

Conclusie:

Psychisch geen beperkingen, geen medicatiegebruik, zeer geringe lichamelijke beperkingen die het werk niet in de weg staan (…).”

2.6 Voorts heeft de bedrijfsarts op 25 oktober 2010 een brief opgesteld ten behoeve van de werkgever. De arts heeft in die brief aangegeven dat hij geen beperkingen ziet die in de weg staan aan volledige werkhervatting en dat hij klager arbeidsgeschikt acht, zij het met de voorwaarde dat klager om de twee uur even moet kunnen lopen. De voorwaarde is beperkt tot een maand. Voorts is het advies gegeven om conform de ‘STECR’ werkwijze het arbeidsconflict op te lossen.

2.7 Na kennisname van het advies van de bedrijfsarts is de werkgever op 26 oktober 2010 een ontslagprocedure begonnen.

2.8 Op 5 november 2010 heeft klager de arts een e-mailbericht gestuurd, waarin hij aangeeft een klacht te willen indienen tegen de arts. In reactie hierop heeft de arts aangeboden de zaak te bespreken. Klager heeft vervolgens aan de arts gevraagd bij welke externe instantie hij zijn klacht kan indienen. Hierop is geen antwoord gekomen.

2.9 Op 26 november 2010 heeft het UWV geoordeeld dat klager niet geschikt is te achten voor het eigen werk. Voorts is de werkgever van klager een loonsanctie opgelegd wegens het onvoldoende re-integreren van klager.

2.10 Klager is laatstelijk op 1 maart 2011 gekeurd in verband met ontslag en aanvraag WIA-uitkering. Klager is 80-100% arbeidongeschikt geacht.

3. De klacht

Klager verwijt de arts te hebben gehandeld in strijd met de zorg die hij behoorde te betrachten ten opzichte van klager, omdat hij tot een oordeel over de arbeidsgeschiktheid van klager is gekomen zonder lichamelijk onderzoek te verrichten, zonder kennis te nemen van het medisch dossier van klager, zonder informatie op te vragen bij behandelend artsen en zonder te motiveren waarom hij tot een ander oordeel dan de bedrijfsartsen van de arbodienst is gekomen.

Voorts verwijt klager de arts dat hij desgevraagd geen goede begeleiding heeft gegeven bij het indienen van een klacht tegen de arts.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Het eerste klachtonderdeel ziet op de beoordeling en het oordeel van de arts over de arbeidsgeschiktheid van klager. Centraal staat de vraag of de arts op 25 oktober 2010 conform de normen van zijn beroepsgroep heeft gehandeld, waarbij voorop wordt gesteld dat een bedrijfsarts een belangrijke taak heeft bij het op constructieve wijze doen laten terugkeren van een werknemer in het arbeidsproces. Aangezien het oordeel van een bedrijfsarts van doorslaggevend belang is of kan zijn, is zorgvuldigheid bij de totstandkoming en motivering van zijn oordeel over de mate van geschiktheid of ongeschiktheid geboden. De bedrijfsarts staan daartoe diverse richtlijnen ter beschikking. Geoordeeld wordt dat de arts ten aanzien van klager niet heeft gehandeld conform de normen van zijn beroepsgroep en hetgeen de professionele standaard van hem eist, hetgeen als volgt wordt gemotiveerd.

5.2 Ten eerste is de anamnese onvoldoende uitgediept. Vast stond dat er in het geval van klager sprake was van zowel medische klachten als van een arbeidsconflict. Hoewel beide onderwerpen in het gesprek aan de orde zijn geweest, zo wordt afgeleid uit het verslag van het gesprek en hetgeen ter zitting is besproken, blijkt niet dat de arts heeft doorgevraagd over de ernst van klagers medische klachten en in welke mate dit voor klager een belemmering vormde of - bij werkhervatting - kon vormen om de bedongen arbeid te verrichten. Evenmin blijkt dat is doorgevraagd over het arbeidsconflict: de arts heeft het College niet duidelijk kunnen maken wat het conflict inhield, wat daarvan de reden was en wat ieders aandeel daarin was. Uitdiepen van de anamnese was echter geboden, enerzijds omdat het de taak van de arts is om inzicht te krijgen in de mate waarin de medische klachten de arbeidsongeschiktheid veroorzaakten en in welke mate zij het gevolg was van een arbeidsconflict en anderzijds omdat het de taak van de arts is om de basis te leggen voor een gedegen beleid en advies aan de werkgever. Een en ander is vastgelegd in de werkwijze STECR, die de arts desgevraagd aangegeven heeft te kennen, maar niet heeft nageleefd, zo wordt vastgesteld. Het verweer van de arts dat klager meedeelde op het moment geen klachten te ervaren – iets wat klager overigens betwist – en dat er voor de arts om die reden reeds voldoende duidelijkheid bestond, kan gezien het vorenstaande niet worden gevolgd. Te meer niet nu de arts te kennen heeft gegeven er geen rekening mee te hebben gehouden dat klager mogelijk een te rooskleurig beeld schetste.

5.3 Ten tweede heeft de arts nagelaten lichamelijk onderzoek te verrichten. Ook dit was geboden, omdat, zoals de arts zelf heeft genoteerd, sprake was van klachten die beperkingen ten aanzien van loonvormende arbeid met zich zouden kunnen brengen. Genoemd zijn immers hartklachten, astma, ‘zenuwontstekingen’ en rugklachten. Desgevraagd heeft de arts niet kunnen aangeven, waaruit hij meende te mogen afleiden dat deze aandoeningen niet in zodanige mate klachten en beperkingen met zich brachten of konden brengen, dat de arts kon volstaan met een enkele observatie van het zitpatroon van klager. Lichamelijk onderzoek was alleen dan niet aangewezen, indien klager te verstaan had gegeven hiervoor geen toestemming te verlenen, maar daarvan is het College niet gebleken. Bovendien had de arts dan in plaats daarvan medische informatie moeten opvragen bij (voormalig) behandelend artsen, wat evenmin is gebeurd.

5.4 Aldus doende, heeft de arts een oordeel over de arbeids(on)geschiktheid van klager gegeven, terwijl hij over onvoldoende gefundeerde informatie beschikte. Dit komt tot uitdrukking in de wijze waarop zijn oordeel richting klager en de werkgever is gemotiveerd. Zo heeft de arts niet aangegeven of kunnen aangeven waarom hij een andere mening is toegedaan dan de bedrijfsartsen die zich eerder over de arbeids(on) geschiktheid van klager hebben uitgelaten. Voorts zijn in de brief aan de werkgever termen gebruikt die vaag zijn of een nadere toelichting vereisen. Bovendien heeft de arts beperkingen opgelegd voor de duur van een maand, die hier medisch onderbouwd zijn. Anders dan de arts heeft betoogd, is niet ter zake doende dat klager ‑ voor zover dit al juist is - zichzelf arbeidsgeschikt achtte. Het is de arts die zelfstandig over de arbeids-(on)geschiktheid oordeelt en wiens verantwoordelijkheid het dus ook is om dat oordeel af te wegen en te motiveren.

5.5 Een uitgediepte anamnese, een lichamelijk onderzoek en een motivering van het afwijkend oordeel klemde te meer nu de arts door de werkgever om een eenmalig advies was gevraagd, nadat er reeds door de eigen arbodienst was geadviseerd. Dit betekende immers dat de werkgever het niet eens was met het oordeel van de andere bedrijfsartsen en dat het gevaar op de loer lag, dat de werkgever andere motieven had met de beoordeling.

5.6 Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel dat betrekking heeft op de mogelijkheid een klacht in te dienen, oordeelt het College dat elke zorgaanbieder over een regeling voor de behandeling van klachten over een gedraging van hem of van voor hem werkzame personen jegens een cliënt dient te beschikken. De regeling behoort erin te voorzien dat de klachten van cliënten worden behandeld door een klachtencommissie die bestaat uit ten minste drie leden, waaronder een voorzitter die niet werkzaam is voor of bij de zorgaanbieder, aldus artikel 2, eerste en tweede lid, WKCZ. De klachtenregeling van de arts voldoet niet aan die criteria. Op de website van de arts wordt weliswaar vermeld dat een klacht kan worden ingediend bij G, maar de directeur van deze vennootschap is tevens de collega-bedrijfsarts met wie de arts zich op zijn website presenteert. Van een onafhankelijk commissie is dan ook geen sprake. Daar komt bij dat niet duidelijk is geworden hoe G een klacht beoordeelt en welke personen daarbij zijn betrokken.

5.7 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen gegrond is. De arts heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten. De arts is op meerdere fronten achtergebleven bij de professionele standaard. Daarbij komt dat de arts ter zitting geen blijk heeft gegeven van voldoende inzicht in de onjuiste wijze van zijn handelen. De oplegging van na te melden maatregel is daarom passend.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

legt de arts de maatregel van een berisping op.

Deze beslissing is gegeven door: mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, mr. R.P. Wijne, lid-jurist, M. Keus, P.R.H. Vermeulen en J. Edwards van Muijen, leden-artsen, bijgestaan door mr. C.G. Versteeg, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

20 december 2011.

De secretaris is buiten

staat te tekenen

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.