ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1646 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2011-008

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1646
Datum uitspraak: 13-12-2011
Datum publicatie: 14-12-2011
Zaaknummer(s): 2011-008
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de huisarts dat hij zonder nader onderzoek de diagnose mammacarcinoom heeft gesteld. Klaagster heeft de arts nog gevraagd of er echt geen sprake was van borstinfectie/ontsteking, maar daar was geen sprake van. Klacht afgewezen.

Datum uitspraak: 13 december 2011

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage heeft de navolgende uitspraak gedaan inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen

C , huisarts,

wonende te D,

hierna als de arts aan te duiden.

1.Het procesverloop.

Het klaagschrift is op 13 januari 2011 door het College ontvangen. De arts heeft op de klacht geantwoord waarna beide partijen nog een nadere conclusie hebben genomen. Op 7 juni 2011 is een e-mailbericht van de arts ontvangen. De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaats gehad op 18 oktober 2011. Beide partijen zijn daarbij verschenen en hebben hun standpunten nader toegelicht.

2. De feiten.

Klaagster heeft op zondag 21 november 2010 de arts geconsulteerd in verband met pijn in haar linker borst, waar groen vocht uit kwam. De arts heeft de borst onderzocht. Hij heeft klaagster vervolgens naar haar huisarts verwezen. Tijdens het onderzoek is de vraag aan de orde geweest of er bij klaagster sprake kon zijn van een mammacarcinoom.

3. De klacht.

Klaagster verwijt de arts dat hij zonder nader onderzoek de diagnose mammacarcinoom heeft gesteld. Klaagster heeft de arts nog gevraagd of er echt geen sprake was van borstinfectie/ontsteking, maar hier was geen sprake van. De mededeling van de arts heeft klaagster niet kunnen verwerken. Zij wantrouwt sindsdien iedere arts.

4. Het standpunt van de arts.

Klaagster kwam in het weekend op de huisartsenpost op het spreekuur met sinds kort een groenige afscheiding uit haar linker borst, die verder niet rood, warm of opgezet was. In haar familie-anamnese komt mamma carcinoom voor. Het kon dus een infectie dan wel een mamma carcinoom zijn. De groene afscheiding was het meest passend bij een infectie, echter de borst was niet warm, rood of opgezet. De arts heeft gedacht dat klaagster het beste de volgende dag naar de huisarts kon gaan. In het ziekenhuis is in het weekend geen volledige staf aanwezig. De arts wilde niet “blind” met antibiotica starten. Was de borst de volgende dag alsnog rood of warm geworden, dan kon alsnog antibiotica worden gestart of indien dat niet het geval was, klaagster naar de mamma poli worden verwezen voor verder onderzoek.

5. De beoordeling.

Het College neemt met de arts als uitgangspunt dat bij klaagster sprake kon zijn van een infectie of van een carcinoom. De verschijnselen die de arts bij klaagster constateerde, konden aanwijzingen zijn voor het bestaan van beide situaties. Direct onderzoek of van een carcinoom sprake was, was niet doenlijk, immers was het ziekenhuis daarvoor niet beschikbaar. Bovendien was er geen bezwaar om dat onderzoek niet direct te laten uitvoeren. De arts kon dan ook klaagster aanbevelen zich de volgende dag tot haar huisarts te wenden. Deze kon de situatie dan opnieuw beoordelen en nadere maatregelen nemen, indien hij daar aanleiding voor zou zien. Het College kan niet met klaagster instemmen dat de arts ook de rechter borst aan een onderzoek had moeten onderwerpen. Dat had geen nieuwe inzichten opgeleverd.

Tegen het handelen van de arts bestaan bij het College dus geen bezwaren. Over blijft de vraag of de arts een tuchtrechtelijk verwijt moet worden gemaakt omdat hij bij het onderhoud met klaagster de mogelijkheid van een mammacarcinoom heeft genoemd. Het College had het beter gevonden indien de arts het woord carcinoom niet had genoemd. Hij kon die dag geen verder onderzoek laten doen en had klaagster ook zonder deze mogelijke diagnose te noemen naar haar huisarts kunnen verwijzen. Daar staat tegenover dat het voor de arts niet voorzienbaar was dat klaagster een zo sterke emotionele reactie zou hebben als door haar is aangegeven. Hiervoor was te minder aanleiding nu klaagster verpleegkundige is en uit dien hoofde geacht mag worden meer inzicht in medische situaties te hebben dan personen die een dergelijke opleiding niet hebben gehad. Het College is van oordeel dat de gang van zaken ongelukkig is geweest, maar dat het te ver zou gaan de arts hiervan tuchtrechtelijk een verwijt te maken. De klacht zal dan ook worden afgewezen.

6. De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is genomen door: mr P.A. Offers, voorzitter, mr C.C. Dedel – van Walbeek, lid-jurist, drs M. Bakker, prof. dr J.H. van Bockel en dr B. van Ek, leden-artsen, bijgestaan door mr V.J. Schelfhout – van Deventer als secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 december 2011.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.