ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1555 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2011-033

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1555
Datum uitspraak: 29-11-2011
Datum publicatie: 30-11-2011
Zaaknummer(s): 2011-033
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de huisarts dat hij haar klachten niet serieus heeft genomen, doordat hij het maken van een uitstrijkje heeft geweigerd en onjuiste medicatie heeft voorgeschreven voor ernstige hoofdpijnklachten. Klaagster verwijt de arts voorts dat hij haar onheus heeft bejegend. Ongegrond.  

Datum uitspraak: 29 november 2011

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B, gemeente C

klaagster,

tegen:

D, huisarts,

wonende te B, gemeente C

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 22 februari 2011 waarna een verdere klacht is ontvangen op 13 april 2011. De arts heeft op de klachten gereageerd, waarna repliek en dupliek hebben plaatsgevonden. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 4 oktober 2011. Klaagster is niet ter zitting verschenen. De arts is ter zitting verschenen en heeft zijn standpunten mondeling toegelicht.

2. De feiten

Klaagster,  is op 4 juli 2000 onder behandeling van de arts gekomen waarna meerdere consulten hebben plaatsgehad.

Op 23 november 2004 is bij klaagster een uitstrijkje gemaakt in het kader van het vijfjaarlijkse bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker (BVO). De onderzoeksuitslagen toonde geen afwijkingen aan (Pap 1).

Op 19 januari 2009 heeft een consult plaatsgevonden waarbij onder meer een bobbeltje in de vulva van klaagster werd geconstateerd. De arts concludeerde dat het hier de normale anatomie van klaagster betrof.

Op 16 februari 2009 heeft klaagster zich, zonder tussenkomst van de arts, gewend tot een gynaecoloog die de aanwezigheid van genitale wratten constateerde. Er werd tevens een uitstrijkje gemaakt. De uitslag van het uitstrijkonderzoek toonde 17 april 2009 aan dat er sprake was van Pap 3a waarna verdere behandeling door de gynaecoloog heeft plaatsgevonden.

In april 2009 is aan klaagster wederom een uitnodiging voor deelname aan het vijfjaarlijkse bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker (BVO) verstuurd. Na de melding van klaagster dat er reeds eerder dat jaar een uitstrijkje was gemaakt, heeft de arts daarvan melding gemaakt aan het BVO.

Eind 2010 heeft klaagster zich tot de arts gewend met hevige hoofdpijnklachten. De arts heeft daarop het middel diclofenac-misoprostol voorgeschreven, een middel dat ook bij reumaklachten wordt voorgeschreven.

3. De klacht

Klaagster verwijt de arts kort gezegd het navolgende:

1.         De arts heeft klaagster niet serieus genomen in haar klachten. Dit doordat de arts het maken van een uitstrijkje, ondanks meerdere verzoeken van klaagster, heeft geweigerd. Hierdoor is de arts te kort geschoten in het verlenen van de noodzakelijk medische zorg.

2.         De arts heeft klaagster onjuiste medicatie voorgeschreven voor de behandeling van ernstige hoofdpijnklachten.

3.         De arts heeft klaagster onheus bejegend door haar op 8 april 2011 op straat, met stemverheffingen, aan te spreken over het feit dat zij een klacht bij het medisch tuchtcollege had ingediend over het tekortschieten van de arts.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft de stellingen van klaagster gemotiveerd betwist. Voor zover van belang zal daarop in het onderstaande nader worden ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Uit het medisch dossier blijkt niet dat er voor de arts op basis van de klachten van klaagster of anderszins aanleiding was tot het maken van een uitstrijkje buiten de reguliere cyclus van het bevolkingsonderzoek om. De arts heeft betwist dat klaagster hem tijdens de consulten heeft verzocht een uitstrijkje te maken. Daarbij heeft de arts heeft gesteld dat als hem een dergelijk verzoek wel had bereikt er voor hem geen aanleiding was geweest om een dergelijk onderzoek te weigeren. Mogelijk is hierbij sprake geweest van een misverstand. Er is echter geen aanwijzing dat de arts hiervan een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Dit klachtonderdeel zal daarom als ongegrond worden afgewezen.

5.2 Dat de arts klaagster het middel diclofenac-misoprostol heeft voorgeschreven tegen de ernstige hoofdpijnklachten, roept bij het College geen vragen op. Het is weliswaar zo dat dit middel (ook) wordt voorgeschreven bij reumatische klachten, maar dit doet niet af aan het feit dat dit middel ook werkzaam is tegen ernstige hoofdpijnklachten.

5.3 De arts heeft ter zitting gesteld dat hij, toen klaagster op 8 april 2011 op straat tegen kwam, heeft aangesproken. Naar zeggen van de arts zou het vreemd zijn geweest en verkeerd kunnen worden uitgelegd als hij zonder meer aan klaagster voorbij was gegaan. De arts heeft klaagster uitgenodigd voor een gesprek op zijn praktijk om haar verwijten aan de arts te bespreken, een aanbod waarop klaagster niet is ingegaan. De arts betwist dat er sprake is geweest van stemverheffingen of een anderszins een ruzieachtige sfeer. Nu de lezing van partijen omtrent de toedracht van het gesprek op 8 april 2011 uiteen loopt, is het voor het College niet vast te stellen wat er zich daadwerkelijk heeft afgespeeld. Het enkele feit dat de arts klaagster heeft aangesproken – dit kan door het College wel als vaststaand feit worden aangenomen- is op zich niet tuchtrechterlijk verwijtbaar, zodat ook dit klachtonderdeel als ongegrond zal worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door: mr. M.A.F. Tan- de Sonnaville, voorzitter, mr. H. Uhlenbroek, lid-jurist, drs. A.J.M.F. Janssen, Dr. J.W. van ’t Wout, Dr. R.W. Koster, leden-artsen en bijgestaan door mr. J.P. Hoogland, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 november 2011.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.