ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1339 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2010-072
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1339 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-08-2011 |
Datum publicatie: | 23-08-2011 |
Zaaknummer(s): | 2010-072 |
Onderwerp: | Grensoverschrijdend gedrag |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt de arts dat hij misbruik heeft gemaakt van de afhankelijke positie van klaagster door met haar een intieme relatie aan te gaan en haar niet heeft doorverwezen naar een andere beroepsbeoefenaar. Klaagster verwijt de arts voorts dat hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden. Schorsing voor tien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. |
Datum uitspraak: 23 augustus 2011
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A
wonende te B,
klaagster,
tegen:
C, arts,
wonende te D,
de persoon over wie wordt geklaagd,
hierna te noemen de arts.
1. Het verloop van het geding
Het klaagschrift is ontvangen in april 2010 en is namens klaagster ingediend door mr. I.D. Nelis, advocaat te Den Haag. Namens de arts is een verweerschrift ingediend door mr. M.M.E. Bowmer, advocaat te Rotterdam. Vervolgens is gerepliceerd en gedupliceerd. Partijen zijn ieder afzonderlijk gehoord in het vooronderzoek, klaagster op 22 november 2010 en de arts op 22 februari 2011. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 28 juni 2011. Klaagster en de arts zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klaagster werd bijgestaan door mr. Nelis en de arts werd bijgestaan door mr. Bowmer. Beide advocaten hebben een pleitnota overgelegd. Aan de zijde van de arts zijn twee getuigen gehoord, E en F.
2. De feiten
2.1 In verband met chronische allergie klachten (eczeem) heeft klaagster zich gewend tot de arts, die gebruik maakt van de Ayurvedische geneeskunst. De behandeling door de arts heeft plaatsgevonden in de periode van 8 april 2008 tot en met 10 juni 2008. De klachten waren toen nagenoeg verdwenen.
2.2 Na verloop van tijd keerden de klachten terug en heeft klaagster zich wederom tot de arts gewend. Vanaf 16 december 2008 heeft opnieuw behandeling plaatsgevonden.
2.3 Vanaf februari 2009 is een seksuele relatie tussen klaagster en de arts ontstaan. De behandelrelatie is toen blijven voortbestaan. In november 2009 is zowel de seksuele relatie als de behandelrelatie beëindigd.
2.4 Op 4 december 2009 heeft de echtgenoot van klaagster een email gestuurd aan de arts met de aankondiging dat hij aangifte tegen de arts zou doen. Op 6 december 2009 heeft de arts daarop per email gereageerd.
3. De klacht
Klaagster verwijt de arts het volgende:
1) de arts heeft misbruik gemaakt van de afhankelijke positie van klaagster door met haar een intieme relatie aan te gaan;
2) de arts heeft klaagster niet doorverwezen naar een andere beroepsbeoefenaar, en
3) de arts heeft zijn beroepsgeheim geschonden door de aard en inhoud van de email van 6 december 2009 aan de echtgenoot van klaagster.
4. Het standpunt van de arts
De arts erkent dat hij een relatie van seksuele aard met klaagster heeft gehad en voorts dat de behandelrelatie gedurende die periode is blijven voortbestaan. De arts heeft zich gerealiseerd dat hij de behandelrelatie had moeten beëindigen, en heeft dat destijds ook tegen klaagster gezegd, doch klaagster wilde dat niet. De arts erkent dat hij de behandelrelatie niettemin had moeten beëindigen en dat hij in zoverre tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Voor het overige bestrijdt de arts dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld; de relatie tussen partijen heeft op vrijwillige basis plaatsgevonden, zonder dat de arts zijn positie heeft misbruikt. De aard van de medische behandeling (huidklachten) was niet zodanig dat klaagster in een onevenredige afhankelijkheidspositie raakte. Er was sprake van een vrijwillige relatie. Wat betreft de verweten schending van het beroepsgeheim heeft de arts aangevoerd dat zijn email aan de echtgenoot van klaagster volstrekt persoonlijk van aard was. Hierin stonden geen mededelingen over de medische behandeling van klaagster. Aldus is geen sprake van schending van het medisch beroepsgeheim.
5. De beoordeling
5.1 Partijen verschillen van mening over de vraag of sprake was van een geheel vrijwillige seksuele relatie; volgens klaagster was dit niet het geval, volgens de arts wel. Wat daarvan ook zij, vastgesteld kan worden dat klaagster en de arts gedurende een periode van ongeveer 10 maanden een seksuele relatie hebben gehad en dat deze is ontstaan nadat klaagster zich in verband met allergieklachten tot de arts had gewend. Gedurende deze periode heeft de arts de behandelrelatie voortgezet.
5.2 Het aangaan van een seksuele relatie is onder alle omstandigheden ontoelaatbaar in de professionele behandelrelatie tussen arts en patiënt. Er is immers geen sprake van een gelijkwaardige positie, aangezien de patiënt voor de medische behandeling afhankelijk is van de arts. Bovendien leidt het aangaan van een relatie van seksuele aard gedurende de behandelrelatie tot ongewenste belangenverstrengeling. Voor een goede beroepsuitoefening is dan ook noodzakelijk dat de arts te allen tijde een professionele distantie jegens zijn patiënt in acht neemt.
5.3 Het voorgaande brengt mee dat de arts, alvorens een relatie met klaagster aan te gaan, de behandelrelatie met klaagster had moeten verbreken – ook indien juist zou zijn dat klaagster dat niet zou hebben gewild, zoals de arts stelt doch klaagster betwist.
Vervolgens had de arts eerst een afkoelingsperiode van aanmerkelijke duur in acht moeten nemen. Door een en ander na te laten heeft de arts in strijd gehandeld met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) had behoren te betrachten.
Gelet op het voorgaande zijn het eerste en het tweede onderdeel van de klacht gegrond.
5.4 Ten aanzien van klachtonderdeel 3, dat betrekking heeft op de email die de arts aan de echtgenoot van klaagster heeft verstuurd, stelt het College vast dat de arts in die email onder meer mededelingen heeft gedaan over hetgeen klaagster tijdens haar bezoeken aan de arts heeft verteld. Deze informatie was niet zozeer van medische aard, maar was wel zeer persoonlijk en betrof de relatie tussen klaagster en haar echtgenoot. Gelet op de behandelrelatie mocht klaagster er vanuit gaan dat de arts deze informatie vertrouwelijk zou behandelen. Door de bewuste informatie in een email vast te leggen en zonder toestemming aan de echtgenoot van klaagster te sturen, heeft de arts zijn beroepsgeheim geschonden. Ook het derde onderdeel van de klacht is daarom gegrond.
5.5 Uit het voorgaande volgt dat de arts niet de zorg heeft betracht die van hem mocht worden gevergd. Wat betreft de op te leggen maatregel is het College van oordeel dat een vergaande maatregel passend is, nu het de arts volstrekt helder had moeten zijn dat het aangaan van seksuele relatie met een patiënte absoluut ontoelaatbaar is. Bovendien heeft de relatie geruime tijd geduurd. Al die tijd heeft de arts de behandelrelatie - welbewust - laten voortbestaan. Na afloop van de relatie heeft de arts voorts zijn beroepsgeheim geschonden. Na te melden maatregel wordt daarom passend en geboden geacht.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage:
Legt op de maatregel van schorsing van de inschrijving van de arts in het BIG-register voor de duur van tien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, onder de bijzondere voorwaarde dat de arts zich binnen de gestelde proeftijd niet schuldig maakt aan enig tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag op het gebied van de professionele afstand die de arts jegens zijn patiënten behoort te bewaren en bepaalt dat deze schorsing zal ingaan op de datum dat deze beslissing kracht van gewijsde zal hebben gekregen.
Deze beslissing is gegeven door: mr. P.A. Offers, voorzitter, mr. M.E. Hon é e, lid-jurist, F.G.A.J. Hakvoort-Cammel, R.H.P. van Beest en A.J.M.F. Janssen, leden-artsen, bijgestaan door mr. I.C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 augustus 2011.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.