ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1337 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2010-196
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1337 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-08-2011 |
Datum publicatie: | 23-08-2011 |
Zaaknummer(s): | 2010-196 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt de huisarts nalatigheid, onzorgvuldigheid en onverantwoordelijkheid in zijn medisch handelen, waardoor de ziekteklachten van de overledene niet gediagnosticeerd en verholpen c.q. bestreden werden maar verergerden. Berisping. |
Datum uitspraak: 23 augustus 2011
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage heeft de navolgende uitspraak gedaan inzake de klacht van:
A ,
wonende te B,
klager,
tegen
C , huisarts,
wonende te B
de persoon over wie geklaagd wordt,
hierna als de arts aan te duiden.
1. Het verloop van het geding
A, klager en zoon van wijlen de heer D, heeft mede namens mevrouw E, echtgenote van wijlen heer D, en F, G, H en I, allen dochters van wijlen de heer D, een klaagschrift ingediend dat op 7 oktober 2010 is ontvangen door het College. Namens de arts heeft mr E.P. Haverkate, verbonden aan de Stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht, een verweerschrift ingediend. Partijen hebben gerepliceerd respectievelijk gedupliceerd. Het College heeft vervolgens nog een brief van J, huisarts te B, ontvangen van 21 april 2011 en een kopie van het medisch dossier met betrekking tot de patiënt op wie de klacht betrekking heeft. De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaats gehad op 28 juni 2011. Klager en de arts zijn beiden verschenen. De arts werd bijgestaan door mr Haverkate voornoemd.
2. De feiten
De vader van klager, D, verder te noemen: patiënt, was ingeschreven in de praktijk van J, huisarts in B. De moeder van klager heeft op 13 en op 15 juli 2010 telefonisch contact opgenomen met de praktijk van de huisarts, welke praktijk toen door de arts werd waargenomen. Op 13 juli heeft zij met de arts gesproken. De arts heeft uit de gegevens die hem verstrekt werden opgemaakt dat patiënt aan jicht kon lijden en arthrotec, 2 x 50 mg per dag voorgeschreven. Hij heeft geen vervolg afspraak gemaakt. In de volgende twee dagen ging de situatie achteruit, patiënt werd toenemend moe, kon bijna niet meer lopen en kreeg een korte snelle ademhaling. Eten werd snel minder en hij plaste minder, waarop twee dagen later de moeder van klager opnieuw heeft opgebeld op de spoedlijn. De arts was toen niet aanwezig, maar heeft klagers moeder teruggebeld. De arts heeft haar aangeraden te bevorderen dat haar echtgenoot in beweging kwam. Later diezelfde dag heeft klagers moeder contact gezocht met de huisartsenpost. Deze heeft een arts gezonden om patiënt te onderzoeken. Deze arts heeft bevorderd dat patiënt werd opgenomen onder de diagnose nierinsufficiëntie. In het ziekenhuis bleek na onderzoek dat er sprake was van een pneumonie en met een streptokokkensepsis. Op 17 juli 2010 is patiënt in het ziekenhuis overleden.
3. De klacht
Klager verwijt de arts nalatigheid, onzorgvuldigheid en onverantwoordelijkheid in zijn medisch handelen, waardoor de ziekteklachten van de overledene ( longontsteking , streptokokkeninfectie ) niet gediagnosticeerd en verholpen c.q. bestreden maar verergerd werden ( nierinsufficiëntie ). Naar het inzicht van klager heeft de medische behandeling van de arts bijgedragen aan het overlijden van zijn vader. Tevens verwijt hij de arts dat zijn moeder, na de gesprekken die na het overlijden zijn gevoerd, het gevoel heeft overgehouden dat zij door een onduidelijke informatieverschaffing medeverantwoordelijk is voor het overlijden van zijn vader.
4. Het standpunt van de arts
De moeder van klager heeft op 13 juli 2010 telefonisch contact met de arts gehad en toen meegedeeld dat zij de vorige dag met haar echtgenoot op de centrale huisartsenpost was geweest. Hij was daar onderzocht. Er werd afgesproken dat patiënt paracetamol zou nemen en dat contact met de huisarts zou worden opgenomen als de temperatuur boven de 38,5 C zou komen. Verder vernam de arts dat geen sprake meer was van koorts maar dat de voet nog dik, pijnlijk, rood en gezwollen was. Er was geen sprake van een trauma. Uit het elektronisch medisch dossier bleek dat patiënt in het voorjaar van 2010 telefonisch contact met een huisarts had gehad waarbij sprake was geweest van een dikke, wat rode hand. Er was geen letsel of trauma. De betreffende arts had toen geadviseerd: koelen en paracetamol. De arts achtte een verdenking op jicht mogelijk en sprak met de moeder van klager af dat patiënt zou starten met arthrotec. Voorts werd afgesproken dat patiënt de komende dagen extra maagbeschermer zou slikken.
Op 15 juli nam de moeder van klager opnieuw contact op met de praktijk. Toen de arts haar terugbelde, deelde zij mee dat patiënt zich iets beter voelde. Wel gaf hij een wat stijve schouder rechts aan. Hij zou te veel op een stoel zitten. De arts heeft gevraagd of er andere bijzonderheden waren. Die waren er niet. Patiënt was niet klam of benauwd. Hij had geen koorts. De pijn in de voet was over. Afgesproken werd dat getracht zou worden patiënt meer in beweging te krijgen.
De arts meent dat hij op basis van de gegevens die hem op 13 en op 15 juli bekend waren tot het door hem uitgezette beleid kon komen. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op het volledige hem ter beschikking staande patiëntendossier en vanzelfsprekend op de mededelingen die hij in de telefoongesprekken kreeg.
5. De beoordeling
Het College kan zich niet verenigen met de diagnose jicht die de arts op 13 juli stelde. De gegevens die hem die dag bereikten noch het medisch dossier van patiënt gaven afdoende aanleiding om aan deze aandoening te denken. Jicht komt in de grote meerderheid van gevallen voor aan de grote teen met acute aanvallen van heftige pijn, roodheid en zwelling van de basis van de teen. Hiervan was bij patiënt geen sprake. Bovendien is het College van oordeel dat de arts bij de tweede aanvraag van patiënt een bezoek had behoren te brengen toen hij aan jicht dacht. Hij had die gedachte dan verder kunnen toetsen aan het beeld dat hij van patiënt kreeg en deze kunnen objectiveren. Ten slotte is het College van oordeel dat de arts een controle-afspraak had behoren te maken, toen hij van de aanwezigheid van jicht was uitgegaan.
Op 15 juli blijkt de moeder van klager via de spoedlijn te hebben gebeld. Uit de weergave van het contact dat de arts toen met haar heeft gehad, kan niet worden opgemaakt dat de arts heeft gevraagd waarom zij opnieuw belde. Het gesprek lijkt alleen te hebben ingehouden dat patiënt geen pijn meer aan zijn voet had en niet in beweging wilde komen. Naar het oordeel van het College had de arts actiever moeten optreden. Gelet op de leeftijd van de patiënt en de weinig verhelderende informatie die de arts verkreeg, had een bezoek voor de hand gelegen. Het College neemt hierbij mede in aanmerking dat de arts twee dagen voordien ook geen bezoek aan patiënt had gebracht en deze dan ook helemaal niet kende.
Een en ander leidt tot de conclusie dat een actiever beleid van de arts verwacht had mogen worden. Het College kan niet vaststellen of er een direct verband bestaat tussen de benadering die de arts heeft gekozen en het spoedige overlijden van patiënt nadat hij in de avond van 15 juli in het ziekenhuis was opgenomen. Na te melden maatregel is naar het oordeel van het College in overeenstemming met de ernst van het verwijt dat de arts gemaakt moet worden.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage:
Legt de arts een berisping op.
Deze beslissing is genomen door: mr P.A. Offers, voorzitter. mr M.E. Honée, lid-jurist, F.G.A.J. Hakvoort – Cammel, R.H.P. van Beest en A.J.M.F. Janssen, leden-artsen, bijgestaan door mr I.C.M. Spitters-Vermeulen als secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 augustus 2011.
Voorzitter Secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.