ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1272 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2010-147
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1272 |
---|---|
Datum uitspraak: | 09-08-2011 |
Datum publicatie: | 09-08-2011 |
Zaaknummer(s): | 2010-147 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt de internist dat hij haar niet direct bij het eerste bezoek aan de polikliniek heeft onderzocht en behandeld en haar onheus heeft bejegend; voorts, dat hij de juiste diagnose heeft gemist waardoor adequate behandeling is uitgebleven en dat hij het medisch beroepsgeheim heeft geschonden. Klacht ongegrond. |
Datum uitspraak: 9 augustus 2011
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A ,
wonende te B,
klaagster,
tegen:
C ,
internist/klinisch farmacoloog,
wonende te D ,
de persoon over wie geklaagd wordt,
hierna te noemen de arts.
1. Het verloop van het geding
Het klaagschrift met bijlagen is ontvangen op 10 augustus 2010. De arts heeft een verweerschrift ingediend, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. Bij brief van 6 juni 2011 is zijdens de arts een tweetal bijlagen toegestuurd. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 14 juni 2011. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht, ieder aan de hand van een pleitnotitie. De arts werd bijgestaan door mr. N. van den Burg, advocaat te Utrecht.
2. De feiten
2.1 Van 11 juli tot 20 juli 2005 verbleef klaagster in een ziekenhuis in Duitsland wegens symptomen na een insectensteek/-beet. Terug in Nederland werd zij door de huisarts verwezen naar een internist, te weten de arts: op 22 juli 2005 heeft zij diens polikliniek bezocht.
2.2 Klaagster kreeg in de polikliniek te horen dat zij moest vertrekken omdat er eerst kweken op MRSA dienden te worden afgenomen.
2.3 Na thuiskomst heeft klaagster de polikliniek gebeld en aangegeven dat zij zich onheus bejegend voelde en de arts verzocht haar terug te bellen. De arts heeft telefonisch contact met haar gezocht, gezegd dat het hem speet dat zij zich onheus bejegend voelde en haar de situatie uitgelegd.
2.4 De MRSA-kweken bleken negatief en op 29 juli 2005 heeft de arts klaagster alsnog gezien. Er volgde onder andere een bloedonderzoek, ook op de ziekte van Lyme en een doorverwijzing naar de cardioloog en de allergoloog. De arts heeft klaagster laten weten dat er klinisch geen sprake was van Lyme.
2.5 In een terugkoppeling heeft de arts aan de huisarts laten weten dat Lyme-serologie was afgenomen en dat sprake was van een anafylactische reactie op een insectenbeet en daarna ritmestoornissen.
2.6 In november 2009 stelde een uroloog in een ander ziekenhuis een atonale blaas vast en legde deze een link naar de ziekte van Lyme. Opnieuw werd de Lymeserologie bepaald en deze bleek ‘zwak positief’ te zijn.
2.7 In december 2009 liet klaagster nogmaals bloed afnemen voor onderzoek naar de ziekte van Lyme, thans door een laboratorium te E. Zij bleek een positieve immuniblot IGG en positieve Elisa IgG te hebben.
2.8 In januari 2010 heeft de arts op klaagsters verzoek de uitslag opgevraagd. Bij de uitslag stond de volgende mededeling vermeld: ‘serologie van Lyme/erythema migrans wordt pas 8 weken na een tekenbeet positief. Indien te vroeg bepaald, is het zinvol de serologie te herhalen’.
2.9 Op 22 februari 2010 heeft klaagster bij de arts opnieuw een Lyme-serologie laten bepalen. Zowel Blot tests IGM als IGG bleken negatief, zodat – zo bleek uit door de arts met de dienstdoende bacterioloog gevoerd intercollegiaal overleg – mocht worden aangenomen dat noch op dat moment noch in 2005 bij klaagster van Lyme sprake was..
2.10 Klaagster heeft vervolgens een andere behandelaar gevonden en op 22 maart 2010 kreeg zij het eerste infuus met ceftriaxon.
3. De klacht
Klaagster verwijt de arts dat hij niet de zorg heeft verleend die mag worden verwacht van een zorgvuldig handelend internist. Met name heeft de arts klaagster niet meteen bij het eerste bezoek aan de polikliniek onderzocht en behandeld en is zij onheus bejegend. Verder heeft de arts de diagnose Lyme gemist, omdat hij heeft nagelaten in 2005 opnieuw de serologietesten te herhalen, hetgeen aangewezen was omdat deze testen te vroeg (binnen drie weken) waren verricht.
Bovendien verwijt klaagster de arts dat deze het medisch beroepsgeheim heeft geschonden door in deze procedure bij het medisch tuchtcollege zonder klaagsters toestemming medische gegevens in te brengen die niet tot zijn vakgebied behoren.
4. Het standpunt van de arts
De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen betwist. Op hetgeen hij als verweer heeft aangevoerd, zal – voorzover voor de beoordeling van belang – hierna worden ingegaan.
5. De beoordeling
5.1. Ter zitting heeft de arts aangegeven dat ten tijde van het eerste bezoek van klaagster aan de polikliniek er net sprake was van een kort tevoren ingesteld MRSA-protocol waar de arts zich aan heeft gehouden. Dit protocol schrijft voor dat onderzoek en behandeling alleen moeten plaatsvinden indien de eerst af te nemen MRSA kweken negatief zijn. De arts heeft zich bij de behandeling van klaagster aan dit protocol gehouden. Volgens de arts is daarbij geen sprake is geweest van een onheuse behandeling van klaagster. Bovendien heeft de arts dezelfde dag nog telefonisch contact opgenomen met klaagster om de situatie uit te leggen. Daarbij heeft hij zijn excuses gemaakt voor het feit dat klaagster zich onheus bejegend heeft gevoeld.
Het College is van oordeel dat de arts in de gegeven omstandigheden op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken, nu hij het protocol heeft gevolgd en daarenboven een en ander op vorenvermelde wijze met klaagster heeft besproken.
5.2 Op grond van het medisch dossier en het ter zitting besprokene is gebleken dat de arts de diagnose in 2005 met name heeft gestoeld op het ontbreken van een erythema migrans en op het gegeven dat klaagster geen tekenbeet had gehad maar een mogelijke acute insectensteek/-beet, hetgeen bevestiging vond in het negatieve resultaat van het bloedonderzoek in 2005 en later in 2010. Laatstbedoeld bloedonderzoek op Lyme betekent, aldus de arts, dat de diagnose Lyme definitief verworpen kon worden. Voor herhaling van de test na een aantal weken in 2005 zag de arts geen aanleiding nu hij geen twijfel had en ook niet hoefde te hebben op grond van de fysisch diagnostische en anamnestische bevindingen en omdat er meer dan 18 dagen waren verstreken. In die tijd zou een seroconversie in het algemeen moeten zijn opgetreden. Dat de arts niet heeft gekozen voor herhaling van de serologie hing volgens de arts ermee samen dat de insectenbeet bij klaagster op het moment dat de arts haar zag als enige tijd geleden had plaatsgevonden en dus niet meer recent was.
5.3 De arts heeft met kracht van argumenten toegelicht waarop hij zijn bevindingen heeft gebaseerd. Het College is van oordeel dat de arts - op dit gebied een deskundige bij uitstek - een volledig en zorgvuldig onderzoek heeft verricht en op goede gronden tot de gestelde diagnose is gekomen. De anamnese bood geen aanknopingspunten specifiek voor Lyme, met name niet nu geen sprake was van voor Lyme relevante tekenbeet, terwijl de arts heeft mogen vertrouwen op zijn eigen ziekenhuislaboratorium. Dit betreft immers een gevisiteerd en geaccrediteerd laboratorium, alwaar specifiek geschoolde arts-microbiologen werkzaam zijn.
De (enigszins) afwijkende uitslagen van het laboratorium in E maken dit niet anders, nu genoemd laboratorium in tegenstelling tot het door de arts ingeschakelde (ziekenhuis)laboratorium geen geaccrediteerd laboratorium is en bovendien niet de beschikking had over een arts-microbioloog. Ook de afwijkende diagnose van de uroloog in 2009 (zie hiervoor 2.6) maakt dit niet anders, nu onvoldoende duidelijk is waarop deze diagnose is gebaseerd en hiermee in ieder geval voormelde bevindingen niet zijn achterhaald. Van enig tuchtrechtelijk tekortschieten is niet gebleken.
5.4 In het kader van zijn verdediging in een tuchtrechtelijke procedure is het de arts toegestaan medische gegevens betreffende een klagende partij in het geding brengen. Ook ten aanzien van klaagster zijn medische gegevens overgelegd. Dat de arts bij het overleggen van deze gegevens jegens klaagster verder is gegaan dan nodig was ten behoeve van het voeren van de onderhavige procedure is het College niet gebleken, zodat ook de klacht betreffende schending van het beroepsgeheim ongegrond is.
5.4 De conclusie luidt dat de klacht moet worden afgewezen.
6 . De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:
wijst de klacht af.
Deze beslissing is gegeven door: mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, mr. M.W. Koek, lid-jurist, prof. dr. J.T. van Dissel, P.R.H. Vermeulen en prof. dr. J.W. van Kleef, leden-artsen, bijgestaan door mr. A.F. de Kok, secretaris . en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 augustus 2011.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.