ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1271 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2010-174a

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1271
Datum uitspraak: 09-08-2011
Datum publicatie: 09-08-2011
Zaaknummer(s): 2010-174a
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de huisarts het feit dat hij, zijn echtgenote en zoontje lang moesten wachten en (met eigen vervoer) naar een ziekenhuis verder weg moesten, terwijl vlakbij de SEH van een ander ziekenhuis was. Klager verwijt de huisarts voorts dat hij niet goed heeft gehandeld toen hun zoontje “wegviel” en hij klagers echtgenote de vloer in de spreekkamer liet schoonmaken toen er bloed op kwam van haar zoontje. Waarschuwing.      

Datum uitspraak: 9 augustus 2011

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

tegen:

C , huisarts,

wonende te D ,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift met bijlagen is ontvangen op 14 september 2010. Een aanvullende bijlage is ontvangen op 1 oktober 2010.  Namens de arts heeft mr. A.V. Rijneke, verbonden aan de VvAA te Utrecht, op de klacht gereageerd, waarna repliek en dupliek hebben plaatsgevonden.  Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 14 juni 2010. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De arts werd bijgestaan door mr. N. van den Burg, advocaat te Utrecht.

2. De feiten

2.1       Op 20 februari 2010 is bij klagers zoontje een circumcisie gedaan. 

2.2       Op 24 februari 2010 is het klemmetje (de smartklamp) verwijderd, waarna een bloeding is ontstaan. E, alwaar de circumcisie was verricht, verwees klager telefonisch naar de huisartsenpost om een verwijsbrief te halen voor het ziekenhuis F.

2.3       Na eerst telefonisch contact te hebben gehad met de Centrale Huisartsenpost te D (hierna CHP), welke post is gevestigd in het ziekenhuis G, is klager met zijn echtgenote en zoontje naar de CHP gegaan. De assistente van de CHP heeft het telefoontje als “niet spoedeisend” ingeschat. Na een wachttijd van een uur is klagers zoontje gezien door de arts, die op dat moment dienst had. De arts constateerde fors bloedverlies en achtte operatief ingrijpen geïndiceerd. De arts heeft in verband hiermee direct gebeld met het ziekenhuis F, met het ziekenhuis G en met het ziekenhuis H. De eerste twee ziekenhuizen lieten de arts weten geen plaats te hebben. Bij het laatstgenoemde ziekenhuis kon klager terecht met zijn zoontje. De arts heeft vervolgens een verwijsbrief meegegeven.

2.4       Op het eind van het spreekuurconsult trok klagers zoontje geel weg, kreeg zijn ogen niet meer open en viel tegen zijn moeder aan. Enige tijd later kwam klagers zoontje weer bij. De arts heeft klager toen gemaand om snel naar het ziekenhuis te rijden. In de paniek kon klager het ziekenhuis H niet vinden. Hij is toen op afstand door zijn broer telefonisch naar het ziekenhuis geleid.

2.5       In het ziekenhuis H bleek uit bloedonderzoek dat klagers zoontje veel bloed had verloren. Er is aldaar door de chirurg een drukverband aangelegd. De volgende dag mocht klagers zoontje weer naar huis.

3. De klacht

Klager en zijn echtgenote vinden dat zij niet goed zijn behandeld door de arts. Meer in het bijzonder klagen zij over het lange wachten, het feit dat zij (met eigen vervoer) naar het ziekenhuis H moesten gaan dat minstens 15 minuten rijden weg was, terwijl 30 meter van de huisartsenpost de SEH van het ziekenhuis G lag. Ook vinden zij dat de arts niet goed heeft gehandeld toen hun zoontje “wegviel”. Daarnaast vinden zij het onbehoorlijk dat klagers echtgenote de vloer in de spreekkamer moest schoonmaken toen er bloed op kwam van haar zoontje.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen deels erkend en deels  betwist. Op hetgeen hij als verweer heeft aangevoerd, zal – voorzover voor de beoordeling van belang – hierna worden ingegaan.

5. De beoordeling

5.1.      Klager is door de zogenoemde telefoon-triagist uitgenodigd om met zijn zoontje direct naar de CHP te komen. Dit ontmoet geen bedenkingen. Ter zitting is echter gebleken dat de tweede triage, die vervolgens weer had moeten plaatsvinden aan de balie van de CHP, niet althans niet naar behoren heeft plaatsgevonden. Een melding van acuut bloedverlies verdient een snelle adequate beoordeling. Deze beoordeling, die direct bij binnenkomst op de huisartsenpost had kunnen plaatsvinden, is ten onrechte achterwege gebleven. Zodoende heeft klager een uur – in de gegeven omstandigheden te lang – met zijn zoontje in de wachtkamer moeten wachten alvorens hij door de arts werd binnengeroepen.

Deze gang van zaken valt de arts weliswaar niet rechtstreeks te verwijten, maar is zorgelijk en behoeft nadere aandacht. Daarom wil het College dit niet onvermeld laten. 

5.2.      Ter zitting beaamde de arts dat er sprake was van fors bloedverlies door een klein spuitertje, zodat snelle hulp geboden was. Hoe het mogelijk heeft kunnen zijn dat in een dergelijke noodsituatie door twee van de drie geconsulteerde ziekenhuizen hulp is afgehouden, kan het College thans niet meer nagaan.

Wel is het College duidelijk geworden dat naarmate de tijd verstreek, de gezondheidssituatie van klagers zoontje slechter werd. Toen klagers zoontje aan het einde van het consult bij de arts ook nog ‘kortdurend wegviel’, zoals de arts beschrijft in zijn verweerschrift, had de arts niet mogen volstaan met het wegzenden van klager met zijn zoontje naar een ziekenhuis dat ongeveer 15 minuten verwijderd is van de CHP. Dit klemt temeer nu klager met eigen vervoer was en niet beschikte over deskundigheid en middelen om – zonodig – snel in te grijpen. Naar het oordeel van het College had de arts op dat moment zijn beleid moeten herzien en het kind opnieuw moeten onderzoeken. Het had voor de hand gelegen dat de arts, die naar eigen zeggen op dat moment geen mogelijkheden zag om zélf de bloeding tot stoppen te brengen, voorrang bij de (naastgelegen) SEH van het Ziekenhuis G had afgedwongen.

Het feit dat de arts geen ervaring had met het aanleggen van een drukverband rond de penis en door de omstandigheden in een “tunnelvisie” terecht was gekomen vindt het College niet professioneel.

5.3.      De kwestie over het schoonmaken van de vloer door klagers echtgenote kan de arts zich niet herinneren. Patiënten hoeven dit nooit te doen, aldus de arts. Hoe de gang van zaken precies is geweest, kan het College niet vaststellen, zodat aan dit verwijt voorbij wordt gegaan.

5.4       De slotsom van het voorgaande is dat de gang van zaken op de huisartsenpost niet goed is geweest.  Bij binnenkomst op de CHP is er geen hertriage geweest, terwijl de arts, geconfronteerd met veel tijd kostende “weigerachtige ziekenhuizen”, vervolgens niet adequaat is omgeschakeld naar een noodprocedure toen het kind “wegviel”.  De arts is met name op het laatste punt tuchtrechtelijk onder de maat gebleven, zodat een maatregel moet volgen. Het College heeft een berisping overwogen, maar zal volstaan met een waarschuwing. Hierbij heeft meegewogen dat het een ongelukkige samenloop van omstandigheden is geweest waar de arts maar ten dele een verwijt van gemaakt kan worden, terwijl de arts bovendien ruiterlijk heeft toegegeven dat het beter had gemoeten en hij er lering uit heeft getrokken.

5.5       Om redenen aan het algemeen belang ontleend, wordt publicatie van deze beslissing gelast.

5.6       Terzijde vraagt het College zich af of de nazorg na ingrepen door de E wel toereikend is geregeld. Vorenvermeld geval  lijkt op het tegendeel te wijzen.

6 . De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

Legt op de maatregel van waarschuwing.

Bepaalt dat deze beslissing in de Nederlandse Staatscourant bekend wordt gemaakt en ter bekendmaking zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Medisch Contact en Huisarts in Praktijk, een en ander op de voet van artikel 71 Wet BIG.

Deze beslissing is gegeven door: mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, mr. M.W. Koek, lid-jurist, prof. dr. J.T. van Dissel, P.R.H. Vermeulen en prof. dr. J.W. van Kleef,  leden-artsen, bijgestaan door mr. A.F. de Kok, secretaris . en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 augustus 2011.

voorzitter                                                                                              secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.